Bijbelse geschiedenis van het Oude Testament

Uit Christipedia

De Bijbelse geschiedenis van het Oude Testament is de geschiedenis die ons in het Oude Testament wordt meegedeeld.

Voor een algemene inleiding tot de Bijbelse geschiedenis, zie Bijbelse geschiedenis.

De bijbelse geschiedenis van het Oude Testament , of de tijd der belofte, bestrijkt de jaren 1 – 4000 vanaf Adam. Deze heeft drie tijdperken:

I.   Van Adam, de stamvader van alle mensen, tot Abraham in wie de belofte tijdelijk beperkt wordt, 1 – 2083 na Adam, ofwel 4000 – 1917 vóór Chr.

II.  Van Abraham, de vader aller gelovigen, tot Mozes, de Middelaar van het Oude Verbond, 2083 – 2512 na Adam, ofwel 1917 – 1488 vóór Chr..

III. Van Mozes tot Christus, 2513 – 4000 na Adam, ofwel 1487 vóór Chr. – 0.

Van Adam tot Abraham (4000 - 1917)

Dit tijdperk is van 1 – 2083 jaar na de schepping van Adam, ofwel 4000 – 1917 vóór Chr. Grofweg 2000 jaar.

Dit eerste tijdperk omvat de geschiedenis van de wereld tot Abrahams komst in Kanaän. Het wordt aangewezen door de lijn van het Verbond, in de geslachten van Adam tot Noach en van Noach tot Abraham. Van Adam tot Noach: Adam, Seth, Enos, Kenan, Mahelel, Jered, Henoch, Metusalem, Lamech, Noach. Van Sem tot Abraham: Sem, Arfachsad, Sela, Heber, Peleg, Rehu, Serug, Nahor, Tera en Abraham.

Het tijdperk van Adam tot Abraham kan in de volgende afdelingen worden verdeeld:

  1. Van Adam tot Noach, ofwel de belofte tot de zondvloed (1 - 1656 A.H., 4000-2344 v.C.)
  2. Van Noach tot Abraham, ofwel van de zondvloed tot de komst van de vader der gelovigen (1657-2083 A.H., 2343-1917 v.C.)

Van Adam tot Noach

De geschiedenis van de eerste wereld en mensheid, eindigend met de bewaring en afzondering van Noach en zijn geslacht in de ark. Deze geschiedenis is in haar ontwikkelingsgang en in het oordeel, waarmee zij besloten wordt, toonbeeld en profetie van de geschiedenis van alle volken en van het eindgericht.

Een bijbels overzicht van Adams nageslacht tot Noach biedt onderstaand genealogisch schema:

Van Adam tot Noach. De datums zijn berekend uit Schriftgegevens van leeftijden.

Hieronder staan in schema de leeftijden vermeld van de geslachtslijn Adam - Noach. De getallen zijn drieërlei. Van elke stamhouder wordt eerst vermeld de leeftijd, waarop hij de volgende stamhouder gewon; vervolgens de tijd die hij daarna nog leefde, en waarin hij zonen en dochteren gewon; en tenslotte zijn volle leeftijd bij zijn sterven. Door deze getalsverhoudingen krijgen we een blik in de levensverhoudingen van Adams geslacht, doordat we kunnen zien, welke stamhouders tegelijk leefden. Adam was 130 jaar toen hij zijn zoon Seth kreeg, daarna leefde hij nog 800 jaar. Seth was 105 jaar toen hij Enos kreeg. Zetten we de cijfers bij elkaar, dan hebben we dit lijstje:

Afbeelding: Adams stamboom tot de zondvloed
  • Adam 130 plus 800 = 930 jaar
  • Seth 105 plus 807 = 912
  • Enos 90 plus 815 = 905
  • Kenan 70 plus 840 = 910
  • Mahalaleël 65 plus 830 = 895
  • Jered 162 plus 800 = 962
  • Henoch 65 plus 300 = 365
  • Methusala 187 plus 782 = 969
  • Lamech 182 plus 595 = 777
  • Noach 500 plus 450 = 950 jaar.

In lijnen geeft dit de voorstelling van Adams nakomelingschap; de lijn van elke stamhouder loopt eerst van zijn geboorte tot zijn leeftijd, waarop hij de volgende stamhouder gewint, en dezelfde lijn loopt daarna door tot op het einde van zijn leeftijd.

Van Adam tot Enos is de tijd van 1 – 300 A.H., 4000 – 3700 v.C. Adam en Eva, verdreven uit het Paradijs, maar door het Paradijsevangelie, Gen. 3:15, getroost. Kaïn en Abel, vertegenwoordigend het zaad van de slang, en het Zaad der vrouw. Na Abels dood: Seth, de drager van de belofte. Enos geboren 235 A.H. (1765 v.C.). In zijn dagen schijnt de openbare gezamenlijke dienst aan God te ontstaan, Gen. 4:26.

Van Enos tot Henoch is de tijd van 300 – 622 A.H., 3700 –3378 v.C. Kaïnieten en Sethieten wonen eerst afgezonderd. Vermenging van de “zonen Gods” (engelen), met de dochter der mensen.

Henochs levenstijd is van 622 – 987 A.H., 3378 –3013 v.C. Toeneming van de afval. Het getal ware vromen wordt gaandeweg kleiner. Henoch, een krachtig getuige van Gods Naam. Zijn wandel met God, tot voorbeeld. Zijn profetie van het gericht over alle goddelozen, Jud. :14,15, in de zondvloed aanvankelijk vervuld. Zijn wegneming, Hebr. 11 :5, Gods volk tot troost, voorafbeelding van de opname van de gemeente en de overwinning van de dood.

Van Henochs wegneming ten hemel tot de aankondiging van het oordeel, 987 – 1536 A.H., 3013 –2464 v.C. Bij de afval komt nu de verdrukking van de ware gelovigen, Gen. 6:4.

Geweldige toeneming van de boosheid. De Geest van God twist met de mens. Lankmoedigheid Gods. Lamechs klacht en hoop, Gen. 5 :29.

Van de aankondiging van het oordeel tot aan de zondvloed, 1536 –1656 A.H., 2464 – 2344 v.C. Het oordeel aangekondigd, 120 jaren van te voren, Gen. 6 :3. Noach, de prediker der gerechtigheid, 2 Petr. 2 :5. Zijn prediking straks bevestigd door de bouw van de ark, Gen. 6 :14-16. Verblinding en verharding doet elke waarschuwing in de wind slaan. De zondvloed. Noach en de zijnen één jaar en tien dagen (360 + 10 = 370 dagen) in de ark. Het oordeel was algemeen. Heel Kaïns geslacht kwam om. Ook dat van Seth, met uitzondering van Noach en zijn gezin, Gen. 7 :11-24

De zondvloed: Profetie van het laatste oordeel, Luk. 17:26,27. De ark op de wateren: type van de behoudenis van de Gemeente Gods / gelovig overblijfsel door Christus, 1 Petr. 3 :21.

Van Noach tot Abraham

De periode van Noach tot Abraham, ofwel van de zondvloed tot de komst van de vader van de gelovigen, is van 1657 - 2083 A.H., 2343 - 1917 v.C. Noach, de stamvader van de nieuwe mensheid. Genealogie, Gen. 10. Hebers zoon, Peleg, afgezonderd tot de drager van de belofte. Hebers andere zoon, Joktan, vindt zijn plaats in de geschiedenis van de volken. Te onderscheiden: De periode vóór, en na die van Peleg. De duur van elke periode kan slechts bij benadering worden bepaald.

Van Noach tot Peleg is de tijd van 1657 – ongeveer 1850 A.H., 2342 – ongeveer 2150 v.C. Gods Verbond met Noach (Natuurverbond), al voor de zondvloed beloofd, Gen. 6 :18 en door een teken bevestigd, Gen. 9 : 8-17.

Aan het Verbond gaat vooraf: de bevestiging van de Scheppingszegen; vergunning om het vlees van de dieren te eten, maar zonder bloed.; de wet van de bloedwraak; het bevel om de aarde te vervullen, Gen. 8 :15 – 9 :7. De inhoud van het Verbond is: Geen algemene vloed meer, Gen. 9 :11, Jes. 54 :9; de oorzaak: Gods barmhartigheid, Gen. 8 :21; het doel: rustend op de belofte van

Gen. 3 :15 de aarde te verzekeren als werkplaats van Gods algemene en bijzondere genade.

Noachs profetie; aanleiding: wijngaard, dronkenschap; bron: geen menselijke drift, maar drijving van de Heilige Geest; doel: openbaring van de gang van de wereldgeschiedenis en van het rijk Gods; inhoud: de toekomst van zijn drie zonen. Cham niet gezegend, maar diens zoon Kanaän vervloekt, Gen. 9 : 18, 22, 25; Chams andere zonen niet. Sem wordt gezegend. Jhwh zal zich tonen te zijn “de God van Sem”, in de vervulling van de belofte van Gen. 3 :15. Kanaän, niet Jafet, zal hem een knecht zijn.

Jafet ontvangt een aardse zegen: God (niet: Heere) breide Jafet uit; en een geestelijke zegen: hij wone in Sems tenten. Psalm 87: Bij Israël ingelijfd, Rom. 11. Nimrod, kleinzoon van Cham, bouwt steden, Babel e.a., Gen. 10 :9 v., en is een geweldig jager, dat is een vervolger van de mensen om aan Chams geslacht de heerschappij te verzekeren. Trotse hoogmoed en val van Chams geslacht. Uitbouw van de stad Babel en begin van de torenbouw. Een vals eenheidsideaal dat (de vervulling van) Noachs profetie zou vernietigen. Gods soevereiniteit. Sem, Cham en Jafet door de spraakverwarring verdreven. De Semieten blijven in Azië, de Chamieten gaan naar Afrika, de Jafetieten naar Europa.

Van Peleg tot Abraham is de tijd van ongeveer 1850 – 2083 A.H., 2150 – 1917 v.C. Met Peleg begint een nieuwe periode: voor de wereldgeschiedenis, want in zijn dagen is de aarde verdeeld en werden de volken verstrooid, Gen. 10 :25; en voor de heilsgeschiedenis, want met hem begon de afzondering, die straks uitloopt op de roeping en afzondering van Abraham (Israël), Gen. 11 : 16-19.

In de 5 geslachten: Peleg, Rehu, Serug, Nahor, Terah, komt er geleidelijk afwijking, Joz. 24 :2. Daarom wordt Terahs zoon Abraham, 75 jaar oud, geroepen, om hem en zijn zaad de belofte vast te maken. De andere zonen van Terah zijn: Haran, nog in Ur gestorven, de vader van Lot; Nahor, de grootvader van Rebekka, Izaäks vrouw, de overgrootvader van Lea en Rachel, de vrouwen van Jakob.

Na Abrahams roeping, Gen. 12, trekt Terah, als het hoofd van het geslacht mee op naar Ur, Gen. 11:31. Te Haran sterft Terah. Nahor blijft daar, Gen. 22 :20-24. Abraham en Lot trekken weg.

Van Abraham tot Mozes (1817 - 1488)

Dit tijdperk betreft bij benadering de jaren 2083 –2512 na Adam, of 1917 –1488 v.Chr. Vanaf nu is de Godsopenbaring bijzonder gericht op Abraham en zijn geslacht, aan wie de belofte, aan Eva gegeven, wordt overgedragen. In het afgezonderd geslacht wordt voor álle geslachten de zegen bereid in het zaad van de vrouw (Gen. 22 :18, Gal. 3 :8,16.) De beperking tot Abrahams geslacht krijgt haar beslag, zodra dat geslacht bij de Sinaï als het volk van God zal georganiseerd zijn, de Wet des Verbonds ontvangen zal hebben en straks in een eigen land afgezonderd van alle volken zal wonen. De beperking zal een einde nemen met en plaats met en plaats maken voor de uitstorting van de Heilige Geest “over alle vlees”.

Het tijdperk van Abraham tot Mozes kan in de volgende afdelingen worden verdeeld:

  1. De aartsvaders in Kanaän (2083 – 2298 na Adam, 1917 –1702 v.C.)
  2. De kinderen Israëls in Egypte (2298 – 2512 na Adam, 1702 –1488 v.C.), Ex. 1-2.

De aartsvaders in Kanaän

Het verblijf van de aartsvaders in Kanaän: vrucht en bewijs van hun geloof, Hebr. 11: 8-16, en type van de vreemdelingschap van Gods volk op aarde. De aartsvaders behoren in hun eenheid en verscheidenheid bij elkaar, want de Godsopenbaring aan en in hen bevat de hoofdlijnen van de hele volgende geschiedenis. Van nu af tot op Christus is de God van Sem: De God van Abraham, Izaäk en Jakob, Ex. 3 :6, Matth. 22 :32, Ps. 146 :5.

Toch heeft elk van de aartsvaders zijn eigen plaats in en zijn bijzondere betekenis voor de Godsopenbaring.

De tijd van de aartsvaders in Kanaän kan worden ingedeeld in:

  1. Abraham (2083 – 2183 na Adam, 1917 –1817 v.C.), Gen. 12–25:10
  2. Izaäk (2108 – 2288 na Adam, 1892 –1712 v.C.), Gen. 21 – 28; 35:28-29
  3. Jacob (2168 – 2315 na Adam, 1832 –1685 v.C.), Gen. 25:26; 27-34; 37–50.
Abraham

Abraham is de hoofdpersoon, door de belofte aan hem gegeven, en door het Verbond met hem opgericht. Door zijn rechtvaardiging uit het geloof, vóór zijn

besnijdenis, is hij de vader aller gelovigen, ook van die uit de heidenen, Gen. 15, Rom. 4 : 10-13.

Men kan Abrahams leven in drie perioden verdelen:

  1. Abrahams geloofsleven op de belofte, tot het Verbond, 2083 – 2107 na Adam, 1917 –1893 v.C.
  2. Abrahams geloofsleven, versterkt door het Verbond, tot de zwaarste geloofsbeproeving, 2107 – 2120 na Adam, 1893 – 1880 v.C.
  3. Abrahams geloofsleven in zijn laatste jaren, 2120 – 2183 na Adam, 1880 – 1817 v.C.

Abraham, geboren in 2008 na Adam, 1992 v.C., geroepen uit Ur der Chaldeeën, aan de Eufraat (het tegenwoordige Mukair, tussen Babel en Perzische Golf), in 2083 na Adam, 1917 v.C., vestigt zich met Lot te Sichem, waar hij de belofte ontvangt: “Aan uw zaad zal Ik dit land geven”; daarna te Bethel; gaat vanwege de honger naar Egypte, waar Sara door Farao wordt weggenomen. Komt te Bethel terug. Scheiding van Lot. Kedor-Laomer overwint de koningen van Sodom en omliggende plaatsen. Lot wordt weggevoerd, maar door Abraham met zijn 318 “onderwezenen” bevrijd. Abraham wordt gezegend door Melchizedek, in wie zich de Godsopenbaring vóór Abraham afsluit, en die een type is van Christus, door zijn persoon, ambt, zegening en niet-opvolging, Ps. 110, Hebr. 7.

In Gen. 15:4 krijgt Abraham voor het eerst de belofte van een zoon. Abraham gelooft en wordt gerechtvaardigd, Gen. 15 :6, Rom 4 : 10-13, Jak. 2. :21 v. Het bezit van het land verzekerd en de verdrukking in Egypte wordt voorzegd. Abraham neemt Hagar. Hagars trots, vlucht en terugkeer. Bij Hagars vlucht treedt voor het eerst in de heilige geschiedschrijving de Engel des Heeren op. Ismaël (= God hoort) geboren in Abrahams 86e levensjaar.

Van de jaren tussen Ismaëls geboorte en de Verbondsoprichting zwijgt de Schrift. In Abrahams 99e jaar richt God Zijn Verbond met hem op, Gen. 17, bevestigd door de instelling van de besnijdenis. De naam Abram wordt vanaf nu door God veranderd in Abraham, de naam Saraï in Sara. Het teken van hun wijding tot dragers van

de belofte. (De betekenis van deze namen is niet zeker. Waarschijnlijk betekent Abram 'verheven vader', Abraham 'vader der volken'; Sarai betekent 'mijn vorstin (of prinses?)', Sara 'vorstin (prinses?)'. Belofte van een zoon uit Sara. Sara’s lachen.

De aanstaande verwoesting van Sodom aan Abraham bekend gemaakt. Abrahams voorbede. Lot gered; zijn vrouw gedood. Bloedschande van Lots dochters, die de moeders worden van de Moabieten en de Ammonieten.

Abraham als vreemdeling te Gerar. Abimelech en Sara. Hier wordt de zoon van de belofte geboren, Izaäk (= gelach) genoemd en besneden. Op het speenfeest van Izaäk bespotten Hagar en Ismael het kind van de belofte. Beiden worden uitgedreven, Gal. 4 :30.

De geloofsbeproeving en gehoorzaamheid, Gen. 22, Hebr. 11 :17-19, bekroond in de bevestiging van belofte en Verbond, door de eed van God, Hebr. 6 :13-20.

Sara sterft te Hebron, 2145 na Adam (1855 v.C.), 127 jaar oud; (Sara is de enige vrouw in de Heilige Schrift, van wie de leeftijd wordt meegedeeld); de spelonk van Machpela gekocht tot eigen graf: begin van de profetie van het eigendomsrecht op Kanaän; nu is er sprake van kopen, later van nemen. Abrahams zorg dat Izaäk in de heilige lijn zal trouwen. Rebekka, 2148 na Adam (1852 v.C.). Abrahams tweede huwelijk, met Ketura. Zes zonen. Zijn dood, 2183 na Adam (1817 v.C.), 175 jaar oud; begraven bij Sara, zijn huisvrouw, door Izaäk en Ismaël.

Izaäk

Izaäk leefde, bij benadering, van 2108 – 2288 na Adam, oftewel 1892 –1712 v.Chr. Over hem schrijft Gen. 21 – 28; 35 :28,29.

Izaäks betekenis ligt vooral in zijn wonderlijke geboorte, naar Gods belofte. Hij is het zaad, de type van de Beloofde, ook in zijn offer.

Zijn leven valt in twee perioden te verdelen:

  1. Geboorte tot Abrahams dood, ca. 2108 –2183 na Adam, ca. 1892 –1817 v.C.
  2. Zegening door God tot zijn dood, ca. 2183 –2288 na Adam, ca. 1817 – 1712 v.C.

Schets van de 1e periode: Geboorte, besnijdenis, bespotting door Ismaël, het offer op de berg Moria. Huwt op zijn 40 ste  jaar, met Rebekka, 2148 na Adam (1852 v.C.); blijft 20 jaar kinderloos; op zijn gebed wordt Rebekka’s schoot gezegend. Twee zonen geboren, ca. 2168 na Adam, ca. 1832 v.C., van wie de meerdere de mindere zal dienen, naar Gods openbaring vóór de geboorte: Ezau (de behaarde) en Jakob (de verzenhouder). Toonbeeld van de verkiezing, Rom. 9 :10-13.

Schets van de 2e periode: De zegening van Abraham, door God op Izaäk overgedragen, Gen. 25 :11, ca. 2183 na Adam, ca. 1817 v.C. Vreemdelingschap te Gerar, waar de Heere hem verschijnt, met overdracht van de belofte van land en zaad en zegening van alle volken, Gen. 26 :2-5. Te Berseba een nieuwe verschijning en zegening, Gen. 26 :24. Abimelech en Rebekka. Jakob koopt het eerstgeboorterecht van Ezau. Ezau’s huwelijk met Hethietische vrouwen, Rebekka’s bedrog, en de zegening van Jakob en daarna van Ezau, toen Izaäk blind en 137 jaar oud was. Zegening van Jakob bij zijn vlucht voor Ezau naar Paddan-Aram. Izaäk sterft, 180 jaar oud en wordt door Jakob en Ezau begraven bij Abraham en Sara.

Jacob

Jacob, de zoon van Izaäk, leefde van ca. 2168 – 2315 na Adam, ofwel ca. 1832 – 1685 v.C.. Over hem licht Gen. 25 :26, 27 - 34, 37 – 50 ons in.

Is Abraham de vader aller gelovigen, en Izaäk de type van Christus, Jakob is de stamvader van het volk Israël. Zijn naam tekent zijn natuurlijke aard; zijn nieuwe naam tekent zijn geestelijke kracht. Zijn leven kan in twee perioden worden verdeeld:

  1. Geboorte tot terugkeer in Kanaän (2168 – 2265 na Adam, 1832 – 1735 v.C.)
  2. Van de terugkeer in Kanaän tot aan zijn dood (2265 – 2315 na Adam, 1735 –1685 v.C.)

De tijd van zijn geboorte tot zijn terugkeer in betreft bij benadering de periode 2168 – 2265 na Adam, ofwel 1832 – 1735 v.C. Tot zijn 77ste jaar is hij in het ouderlijk huis (2168 – 2245 na Adam, 1832 - 1755 v.C.). Dan vlucht hij voor Ezau. Verschijning van de Heere aan hem bij Bethel (huis Gods): de ladder. Jakobs belofte.

Daarna 20 jaar bij Laban, zijn oom (2245 – 2265 na Adam, 1832 – 1735 v.C.). Na 7 jaar bedrogen met Lea. Een week later met Rachel gehuwd, voor wie hij weer 7 jaar dient, en daarna nog 6 jaar voor loon. Kinderen bij Lea: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulon, Dina; (de meeste betekenis voor de openbaring heeft Juda, Gen. 49 :10); kinderen bij Zilpa: Gad en Aser; bij Rachel: Jozef en Benjamin. (De eerste, Jozef, is van grote betekenis, als redder van zijn volk en vader van de beide stammen Efraïm en Manasse). Kinderen bij Bilha: Dan en Naftali.

Laban bedreigt hem herhaaldelijk, maar God zegent hem. Terugkeer naar Kanaän op Gods bevel. Door Laban achtervolgd. Rachels terafim.

Mahanaïm, Gen. 32. Bevreesd voor Ezau. De Jabbok over. Gods worsteling met Jakob. Naamsverandering: Israël (= Vorst Gods). Verwrongen heup. Pniël (= aanzien Gods). Ontmoeting met Ezau. (Ezau keert terug naar Seïr; van zijn verdere levensloop is niets bekend. Alleen is de geslachtslijst van zijn afstammelingen bewaard gebleven in Gen. 36). Naar Sukkoth. Over de Jordaan in Kanaän terug.

De tijd van Jacobs terugkeer in Kanaän tot aan zijn dood betreft bij benadering de periode 2265 – 2315 na Adam, ofwel 1735 –1685 v.C. Trad in het eerste tijdvak van Jacobs leven de naam "Jakob" meer op de voorgrond, nu openbaart hij zich meer als "Israël". Het tweede tijdvak van Jacobs leven kan in tweeën worden verdeeld:

  1. In het land der belofde (2265 – 2298 na Adam, 1735 – 1702 v.C.)
  2. In Egypte, het vreemde land (2298 – 2315 na Adam, 1702 - 1685 v.C.)

Te Sichem: Dina onteerd; de moord van Simeon en Levi op de Sichemieten. 

Naar Bethel: Reformatie van zijn huisgezin; de zegen van Abraham en Izaäk wordt hem gegeven. Naar Efratha: Rachel baart Benjamin en sterft. (Ben-oni = zoon van mijn smart; Benjamin = zoon van mijn rechterhand).

Verdriet van zijn zonen; Rubens zonde; Juda en Thamar. Thamar: Één van de voormoeders van de Messias.

Jozefs dromen; de haat en nijd van zijn broers; Jozef verkocht naar Egypte; slaaf bij Potifar; op valse aanklacht van de vrouw van Potifar in de gevangenis gezet; in de gevangenis door God verhoogd; de dromen van de schenker en de bakker. Na 2 jaar: Farao’s dubbele droom; onderkoning van Egypte (Jozef is dan 30 jaar), trouwt met Asnath, de dochter van Farao en krijgt bij haar 2 zonen: Manasse en Efraïm.

De zeven jaren van overvloed. (Vanaf het bedrog met de bebloede rok tot hiertoe, 20 jaren, waarin niets over Jozef wordt verteld in de Schrift).

De hongersnood. Jozefs broers naar Egypte. Bij de tweede reis maakt Jozef zich bekend. Jakob, nu 130 jaar oud, vertrekt naar Egypte met de zijnen, 66 zielen, Gen. 46 :26. (Jakob en Jozef met zijn beide zonen daaraan toegevoegd, zijn het 70 zielen, Gen. 46 :27. De Septuaginta completeert dit getal met de zonen en de kleinzonen van Manasse en Efraïm, samen 5 in aantal. Vandaar dat Stefanus, die in zijn rede voor het Sanhedrin de Septuaginta aanhaalde, als de vertaling die bij de Hellenistische joden in gebruik was, spreekt van 75 zielen, Hand. 7 :14.)

Jacob wordt eervol onthaald door de koning van Egypte. Onbezorgd leven in Gosen in het midden van de zijnen. Zijn sterfbed. Profetische zegening van Jakobs zonen, daarna van al de zonen: “Juda, gij zijt het!” Jakob sterft, 147 jaar oud. Begrafenis in Kanaän, in het erfgraf te Machpela.

Het leven van Jozef kan in vier perioden worden verdeeld:

1. Geboorte tot wegvoering in Egypte, 2258 – 2275 na Adam, ofwel 1742 – 1725 v.C.

2. Tijd van de vernedering en loutering, 2275 – 2288 na Adam, ofwel 1725 –1712 v.C.

3. Verhoging tot de komst van zijn familie, 2288 – 2298 na Adam, ofwel 1712 – 1702 v.C.

4. Verder bestuur, 2298 – 2368 na Adam, ofwel 1702 –1632 v.C.

De kinderen Israëls in Egypte

De kinderen van Israël verblijven, bij benadering, van c. 2298 – 2512 na Adam, of van c. 1702 –1488 voor Christus, in Egypte. Zie Exodus 1-2. De verblijfsduur is, gerekend vanaf Jakobs komst in Egypte tot de uittocht uit Egypte, 215 jaar. De 430 jaar genoemd in Ex. 12 :40-41 en Gal. 3:17 zijn bedoeld als samenvatting van de hele periode van vreemdelingschap vanaf Abraham, die evenals Izaäk, ook reeds in Egypte heeft gewoond. De gehele tijdruimte van 430 jaar is in tweeën te verdelen; 215 jaar van Abrahams tot Jakobs verhuizing (2083-2298 na Adam) en 215 jaar tot op de uittocht onder Mozes (2298-2513). In Gen. 15:13 en Hand. 7: 6 wordt hier niet het precieze, maar een afgerond getal genoemd: 400 jaar.

De Israelieten kennen voorspoed onder Jozefs bestuur, c. 2298 – 2368 na Adam, c. 1702 –1632 v.C. In deze periode valt Jakobs dood, c. 2315 na Adam (c. 1685 v.C.). Jozefs belofte aan zijn stervende vader. Zijn godvruchtig antwoord aan zijn broers. Gods zegen over hem. Hij geeft bevel van zijn gebeente, profeteert en sterft, c. 2368 na Adam (c. 1632 v.C.).

Tot de geboorte van Mozes, c. 2368 – 2433 na Adam (c. 1632 –1567 v.C.) groeien de Israeliëten sterk in aantal en worden zij, na het aantreden van een farao die Jozef niet gekend heeft,  verdrukt. Zij lijden een viervoudige verdrukking: (1) Schatstedenbouw, (2) stenen bakken en velddienst; (3) bevel aan de vroedvrouwen; (4) bevel om de zoontjes te verdrinken. Aanleiding voor de Egyptenaren om Israël te verdrukken: Israëls groei in aantal en macht; de oorzaak was de vrees van de Egyptenaren, dat Israël in geval van oorlog de vijand helpen zou.

Van c. 2433–2473 na Adam (c. 1567–1527 v.C.) lijden de Israëlieten zware verdrukking. In Mozes, een betachterkleinzoon van Jacob, wordt de Verlosser uit bange nood verwekt. Mozes leven (120 jaar) valt in drie gelijke delen uiteen: 40 jaar in Egypte; 40 jaar in Midian; 40 jaar Israëls leidsman tijdens de woestijnreis. Omstreeks deze tijd leefde naar alle waarschijnlijkheid Job. Omstreeks 2473 na Adam (c. 1527 v.C.) besluit Mozes het volk Israël te helpen. Hij doodt een Egyptenaar die een Israeliet mishandelt en vlucht, bevreesd om opgepakt te worden, naar het buitenland, naar Midian.

Van c. 2473–2512 na Adam (c. 1527–1488 v.C.) is Mozes in Midian. Terwijl Mozes in Midian woont, wordt in Egypte de druk op het volk Israël verzwaard. Vlak voor de verlossing roept Israël tot de Heere; God hoort, Hij gedenkt aan Zijn Verbond met Abraham, Izaäk en Jakob.

Van Mozes tot Christus (1487 - 5)

De tijd van Mozes tot Christus is de bedeling van de Wet. God verbindt zich aan één volk, dat hij een eigen land schenkt en waarover God Zelf als Koning regeert.

Dit tijdperk is bij benadering van 2513 – 4000 na Adam, ofwel 1487 vóór Chr. tot de geboorte van Christus.

Indeling van dit tijdperk:

  1. Van Mozes tot David, 2513 –2942 na Adam, ofwel 1487 – 1058 v.C.
  2. Van David tot de wegvoering naar Babel, 2942 (2950) – 3394 na Adam, ofwel 1058 (1050) – 606 v.C.
  3. Van Juda in Babel tot de geboorte van Jezus Christus, 3412 – 4000 na Adam, of wel 588 – ca. 0

Van Mozes tot David

De tijd Mozes tot David is de tijd, bij benadering, van 2513 – 2942 na Adam, ofwel 1487 – 1058 vóór Christus. Deze tijd kan als volgt worden ingedeeld:

  1. Van de roeping van Mozes tot zijn dood, c. 2513–2552 na Adam (c. 1487–1448 v.C.)
  2. Van de intocht onder Jozua tot de tijd van de Richteren, c. 2553–2599 na Adam (c. 1447–1401 v.C.)
  3. De tijd van de Richteren, Otniël tot Eli, c. 2599–2910 na Adam (c. 1401 –1090 v.C.)
  4. De voorbereiding van het koningschap, Samuël en Saul, c. 2910–2950 na Adam (c. 1090–1050 v.C.)
Van de roeping van Mozes tot zijn dood

De tijd van de roeping van Mozes tot zijn dood beslaat, bij benadering, de periode van 2513 – 2552 na Adam, ofwel 1487 –1448 v.C.

Het jaar 2513 na Adam (1487 v.C.) is door de uitleiding uit Egypte, de volksformatie, en de wetgeving de allesbeheersende grondslag van heel het tijdvak van de wet (van Mozes tot Christus). Feitelijk vormt het de overgang van het tweede tijdperk (Abraham tot Mozes) naar het derde tijdperk (Mozes tot Christus).

De belangrijke feiten in het jaar 2513 na Adam (1487 v.C.) zijn: De roeping van Mozes. Verschijning van de Heere in de brandende braambos. “Ik zal zijn” = Jahweh. De drie tekenen: staf, hand in de boezem, uitgegoten water. Aäron aan Mozes toegevoegd. Samen naar Farao. Gevolg: De verdrukking wordt verzwaard. Vanwege Farao’s weigering: De tien plagen; de Israëlieten deelden alleen in de eerste drie; de plagen duurden ongeveer een half jaar.

Uittocht. De uittocht uit Egype, voorbereid door het Pascha; het bloed van het lam aan de bovendorpel en aan de posten van de deuren ter bescherming tegen de tiende plaag; Egypte’s eerstgeborenen sterven. Het jaar van de uittocht is onzeker: 1446 v.C.[1]; anderen: 1487 v.C. Er is ook een latere datering: 13e eeuw. Zie Uittocht uit Egypte.

Uittocht vanuit Raämses, door Gosen, naar Sukkoth. Het volk der Israelieten telde 600.000 mannen (Ex. 12:37). Wolk- en vuurkolom. Van Sukkoth naar Etham; terug naar Pihachiroth; Doortocht door de Rode Zee. Drie dagreizen de woestijn Sur in. Murmurering om het bittere bronwater te Mara (= bitter). dat vervolgens door 'een hout', door Jahweh aangewezen, wordt zoet gemaakt. Bij de twaalf fonteinen te Elim. Na Elim komen de Israelieten, op de 15e dag van de tweede maand nadat zij uit Egypteland waren uitgegaan, in de woestijn Sin. Het Manna. Rafidim: water uit de steenrots, Ps. 105 :39-43. Verraderlijke overval van de Amelekieten: Jozua, Aäron, Hur. Komst van Jethro met Mozes’ vrouw en twee zonen. Naar Sinaï.

De volksformatie en het Verbond, beide door de Wetgeving bezegeld. De nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jakob geformeerd tot een volk, Gen. 12 :2; 46:3, tot Gods volk aangenomen. Aan het volk de belofte van het Verbond gegeven, onder beding van gehoorzaamheid. Het antwoord van het volk, door Mozes aan de Heere gebracht. De wetgeving op de Sinaï. Het Verbond verzondigd: het gouden kalf. Mozes voorbede. Straf en ontferming. Het Verbond vernieuwd. Voortzetting van de wetgeving.

In het tweede jaar van de Uittocht, in de eerste maand, op de eerste dag der maand: oprichting van de tabernakel (Ex. 40:17). Nadab en Abihu door vuur verteerd, Lev. 10 :1v. De vloeker gestenigd, Lev. 24 :11v.; 24:23.

De woestijnreis van het volk Israël vindt bij benadering plaats in de jaren 2513 –2553 na Adam, ofwel 1487 – 1447 v.Chr. 

Na de wetgeving worden eerst de strijdbare mannen geteld: 600.000; het tweede paasfeest wordt gevierd.

Dan begint de reis van Sinaï naar Kades-Barnea. Na 3 dagen is er murmurering over de moeitevolle reis (Tabeëra). Het volk roept en schreit om vlees: kwakkelen (Kibroth – Taäva). Te Hazeroth komt er verzet van Aäron en Mirjam tegen Mozes, vanwege zijn huwelijk, dat hij – waarschijnlijk na de dood van Zippora – met een Koesjietische vrouw was aangegaan, Num. 12:1v. Mirjam wordt melaats.

Aangekomen in Kades-Barnea, gaan 12 verspieders, o.a. Jozua (voor Efraïm) en Kaleb (voor Juda) het beloofde land verkennen; de 40 dagen; de druiventros; het kwaad gerucht; de opstand; 10 verspieders gedood; Mozes’ voorbede; de straf. Horma: De Israëlieten verslagen door Amelekieten en Kanaänieten. Terug naar Kades.

Daarna is er een 37-jarige omzwerving door het volk in de woestijn. Hierover zwijgt de Schrift bijna geheel. Deut. 2 :14: 38 jaren; de tijd van het verblijf in Kades wordt meegerekend. Achttien keer verreist en achttien legerplaatsen, Num 33 :19-35. Afwijking van de Heere: de besnijdenis en het Pascha worden nagelaten, Joz. 5: 3–10, niet door verzuim van Mozes, maar als opschorting van het Verbond, als straf. Het manna blijft regenen, het water blijft stromen en de kleding veroudert niet. Het oude geslacht sterft.

Drie gevallen van grove zonde, gevolgd door dodelijke straf: 

1) van de man die hout sprokkelde op de sabbat, Num. 15 :32-36;

2) van Korach, Dathan en Abiram, Num. 16 en 17, Deut. 11:6;

3) het oproer van het gehele volk: 14.700 mensen gedood; Aäron met het wierookvat, Num. 17 en 18.

In de eerste maand van het 40 ste jaar komt het nieuwe geslacht in Kades-Barnea (voor de 2e keer). Dood van Mirjam. Zonde van Mozes en Aäron (Num. 20, 'water van Meriba' of twistwater). Edom weigert de doortocht van het volk waardoor Israël om het gehele gebergte van Seïr moet trekken, Aäron sterft op de berg Hor. Op de weg naar de Schelfzee: murmurering over het manna; vurige slangen als straf; de koperen slang (individuele redding door persoonlijk geloof voor het eerst in type optredend).

Nu noordwaarts; Sihon, de koning van de Amorieten wordt verslagen; ook Og, de koning van Basan. Het verbond van de Moabieten en Midianieten tegen Israël: Bileam, koppeling aan Baäl-Peor, Ps. 106 :28-30, 24.000 zielen gedood (1 Kor. 10:8 noemt het getal van 23.000 gedoden, nl. door de plaag, plus 1000 gehangen = 24.000, Num. 25 :9).

Mozes laatste woorden in de velden van Moab. Hij stelt Jozua tot zijn opvolger aan, zegt het Overjordaanse toe aan Ruben, Gad en half-Manasse. Zijn lied en zijn zegen. Hij sterft op Nebo.

Van de intocht onder Jozua tot de tijd der Richteren

De tijd van de intocht onder aanvoering van Jozua, de opvolger van Mozes, tot de tijd van de Richteren beslaat, bij benadering, de jaren van 2553 - 2599 na Adam, ofwel 1447 –1401 v.Chr.

In deze jaren is Jozua de hoofdpersoon, als Israëls aanvoerder en leidsman. Hij was 80 jaar toen hij optrad, 110 toen hij stierf. Onder hem is het volk als een nieuw volk, gehoorzaam, dapper, rijk gezegend.

Deze tijd onder Jozua kan men in drieën verdelen:

  1. de inneming van Kanaän.
  2. de verdeling van Kanaän.
  3. de laatste dagen van Jozua.

Vanuit Sittim worden twee verspieders gezonden. De hoer Rachab verbergt hen. Doortocht door de Jordaan. Gedenkstenen in de Jordaan en te Gilgal. Het Verbond weer in volle werking: het volk wordt op Gods bevel besneden en het derde Paasfeest gevierd. “De Vorst van het heir des Heeren”.

De val van Jericho De nederlaag bij Ai. De zonde van Achan. Ai veroverd. Bedrog van de Gibeonieten. Verdere inneming van het land, van het zuiden naar het noorden, in 7 jaar tijd. Jozua versloeg 31 koningen.

Het land wordt verdeeld in 10, het Overjordaanse in 3 stukken. De Tabernakel te Silo. 48 priestersteden; 6 vrijsteden: Kedes, Hebron en Sichem ten westen van de Jordaan. Bezer, Ramoth en Golan ten oosten van de Jordaan. Misverstand over het altaar, gebouwd door de soldaten van Ruben, Gad en half-Manasse; Pinehas uitgezonden en het misverstand wordt opgehelderd.

In de laatste fase van zijn leven is Jozua is meer vader dan regent van het volk. Landdag te Sichem. Afscheidsrede. Zijn dood. Ook Eleazar, de hogepriester, sterft.

De tijd van de Richteren, Othniël tot Eli

De tijd van de Richteren, van Othniël tot Eli, beslaat, bij benadering, de jaren van 2599 - 2910 na Adam, ofwel 1401 –1090 v.Chr.

Deze jaren zijn jaren van afval, verdrukking, uitredding. De richters hebben geen ambt dat wordt opgevolgd, maar worden door God geroepen en bekwaam gemaakt om Israël van zijn verdrukkers te bevrijden. Zij maakten geen inbreuk op de regering van de stammen, maar traden op als buitengewone redders.

Otniël, Ehud, Samgar, Barak.

De profetes Debora verlost het volk van Jabin, de koning van Hazor. Sisera en Jael.

Gideon; zijn bijzondere roeping, zijn reformatie, en strijd tegen de Midianieten en Amelekieten. Hij wijst het koningschap af.

Thola, Jair, Jeftha, Ebzan, Elon, Abdon.

Simson. Zijn buitengewone betekenis komt tot uiting in de aankondiging van zijn geboorte, in zijn Nazireërschap, in zijn geweldige lichaamskracht. Door Filistijnse vrouwen verleid; grote zonden. Het strenge oordeel van God over de schending van zijn Nazireërschap. Zijn vernedering, gebed en ambtelijke wraak.

Eli; 40 jaar priester en richter, in beide ambten is hij zwak, halfslachtig; tijd van diep verval. Elkana en Hanna: Samuël.

In deze jaren valt de geschiedenis van Ruth (1:1).

De voorbereiding van het koningschap, Samuël en Saul

De tijd van de voorbereiding van het koningschap, de profeet Samuël en de eerste koning Saul, beslaat, bij benadering, de jaren van 2910 - 2950 na Adam, ofwel 1090 –1050 v.Chr.

Aan Samuël, die Eli moet vervangen, wordt het oordeel van God geopenbaard over het huis van Eli. Nog tijdens Eli’s leven wordt Samuël bevestigd en erkend als profeet des Heeren. Op zijn woord trekt Israël op tegen de Filistijnen, maar wordt verslagen.

Tweede slag: de ark wordt meegenomen in de strijd. Zware nederlaag: de ark wordt geroofd en Eli’s zonen worden gedood. Ook Eli sterft. Ikabod.

De ark in Dagons tempel te Asdod; daarna te Gath; na 7 maanden teruggestuurd; daarna te Beth-Semes (zonde en straf van de inwoners); tenslotte wordt de ark geplaatst te Kirjath-Jearim.

De volksvergadering te Mizpa; afgoden weggedaan; offer. De Filistijnen worden door donder verschrikt. Eben-Haëzer, tussen Mizpa en Sen.

Samuël woont te Rama, en richt Israël te Bethel, Gilgal en Mizpa. Hij was profeet en priester, de hersteller van de staatkundige eenheid van het volk, de wegbereider van nieuwe toestanden. Het gedrag van zijn zonen en Israëls begeerte moet meewerken om hem tot een wegbereider van het koningschap te maken. In de betekenis voor de Godsopenbaring staat hij op gelijke lijn met Mozes en David.

Israëls begeerte naar een koning, hoewel voortkomend uit verwerping van Jahweh, wordt toch door God vervuld. Saul wordt te Rama door Samuël gezalfd. Later wordt hij verworpen om zijn revolutionair verzet tegen God. Eerste zonde: zijn offeren te Gilgal. Tweede zonde: het sparen van koning Agag en het beste van de buit.

Saul heeft 40 jaren geregeerd.

Hnd 13:21  En van toen af vroegen zij om een koning; en God gaf hun Saul, zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin, veertig jaar lang. (Telos)

Saul kon dé koning niet zijn; hij was uit Benjamin; de koning moest uit Juda komen. Na zijn verwerping door God komt een boze geest over hem; hij wordt de vervolger van David, de moordenaar van de knechten des Heeren te Nob en van de Gibeonieten; eindigt met hulp te zoeken bij een tovenares; wordt overwonnen door de Filistijnen en valt tenslotte in zijn eigen zwaard.

Van David tot de wegvoering naar Babel

De tijd van David tot de wegvoering naar Babel beslaat, bij benadering, de jaren 2942 (2950) – 3394 na Adam, ofwel 1058 (1050) – 606 v.Chr.

David was 30 jaar oud toen hij koning werd.

2Sa 5:4  Dertig jaar was David oud, als hij koning werd; veertig jaren heeft hij geregeerd. (SV))

Met David treedt het eigenlijke, het theocratisch-messiaanse koningschap op. Hij is “de man naar Gods hart”, in tegenstelling tot Saul, een man naar de begeerte van het volk. Israël als afzonderlijk volk en koninkrijk, David en zijn opvolgers als koningen, hebben niet de bestemming, om te midden van andere volken en koningen een gewone plaats in te nemen, maar om de Godsopenbaring te dienen, in typisch-profetische voorbereiding van het rijk van Sions gezalfde Koning.

De tijd van David tot de wegvoering naar Babel kan in twee perioden worden verdeeld:

  1. David en Salomo, 2950 – 3030 na Adam, ofwel 1050 – 970 v.C.
  2. Gescheurde rijk
David en Salomo

De eenheid van het rijk maken de jaren onder deze beide koningen tot één periode. David heeft 40 jaren geregeerd (2 Sam. 5:4). De uitbreiding en de bloei van het rijk, onder David begonnen, bereiken het toppunt onder Salomo. De bouw van de tempel, die door David is begeerd en voorbereid, wordt door Salomo uitgevoerd. In David en Salomo wordt typisch afgeschaduwd het Koningschap van Christus, wiens vrederijk in de profetie steeds getekend wordt in beelden die zijn ontleend aan Davids troon en Salomo’s tempel.

David

De tijd van David omvat de jaren 2950 – 2990 na Adam, ofwel 1050 – 1010 v.Chr. 

In de jaren tussen zijn zalving en zijn kroning als koning van Juda, gebeurt het volgende: harpspeler bij Saul; overwinning van Goliath; de reiende vrouwen; Jonathans vriendschap; huwelijk met Michal; Na de derde speerworp van Saul vlucht David; bedrog van Michal; David achtereenvolgens te Najoth (bij Samuël); in het veld te Gibea (verbond met Jonathan), te Nob (Achimelech, toonbroden, zwaard, Doëg), Gath (Achis, de razernij), spelonk van Adullam, Kehila (Abjathar), woestijn Zif (ontmoeting van Jonathan), woestijn Maon, Engedi (het leven van Saul gespaard), Paran (Nabal en Abichaïl), Gath (Achis, Ziklag; dit tweede verblijf bij Achis duurde 1 jaar en 4 maanden). Einde van de zwerftocht van David. Oorlog tussen de Filistijnen en Israël. God redt David van deelname aan deze strijd tegen zijn eigen volk. Dood van Saul en zijn zonen.

David wordt koning over Juda te Hebron, nadat hij daar is gezalfd. Sauls zoon Isboseth, door de machtige invloed van generaal Abner tot koning over de andere stammen gekroond te Mahanaim, wordt na een regering van ruim 7 jaar door twee Benjaminieten vermoord. De moordenaars worden door David gedood.

David wordt te Hebron tot koning gezalfd over heel Israël, 32,5 jaar. Hij verovert Jeruzalem op de Jebusieten, dat nu “Davids stad” wordt, en vanaf nu historische en typische betekenis krijgt. De ark wordt opgehaald van Kirjath-Jearim: Uza. Bij Obed-Edom blijft de ark 7 maanden; vervolgens naar Jeruzalem gedragen; tent te Sion; Davids vreugde met de priesters; spot en kinderloosheid van Michal.

Davids neemt zich voor om voor de Heer een huis te bouwen. Dit voornemen wordt door God goedgekeurd, maar de uitvoering is bestemd voor zijn zoon. David ontvangt de belofte dat de Heer hem een huis zal maken, 2 Sam. 7, 1 Kron. 17.

Na de oorlogen met de Filistijnen, Moabieten, Hadad-Ezer, de Syriërs en de Ammonieten, had zijn rijk de uitgebreidheid die God aan Abraham had beloofd, Gen. 15 :18.

Overspel met Bathseba, moord op Uria; Bathseba tot vrouw genomen; geboorte van een zoon; de profeet Nathan; aankondiging van Gods oordelen, en belijdenis; het kind sterft. Salomo geboren.

Weldadigheid aan Mefiboseth. – Thamar door haar broer Amnon verkracht, en gewroken door Absalom, die Amnon doodt.

Absaloms opstand; - Seba’s oproer – de volkstelling – voorbereiding van de tempelbouw, 1 Kon. 6 :1, 1 Kron. 22.

Tijdens  Adonia’s  opstand  doet  David  afstand  van  de  troon,  ten  behoeve  van  zijn zoon Salomo.

Salomo

De tijd van Salomo behelst de jaren 2990 – 3030 na Adam, ofwel 1010 – 970 v.Chr.

In de eerste drie jaar van zijn regering vallen: de drie doodvonnissen, over Adonia, Joab en Simeï. – Zijn huwelijk met een Egyptische prinses. – Offer en gebed te Gibeon. – Zijn eerste rechtspraak.

Van het 4 de  tot het 11 de  jaar: de Tempelbouw, met behulp van Hiram, de koning van Tyrus; organisatie van de dienst van het Heiligdom; de ark wordt in de Tempel geplaatst.

Van het 11de tot het 24ste jaar: bouw van het paleis; bouw van Gezer en veel steden; onderwerping van de overgebleven volken.

Van het 24ste tot het 30ste jaar: hoogtepunt van Salomo’s macht, rijkdom en wijsheid. – De koningin van Scheba.

In de laatste 10 jaar: zijn verschrikkelijke afwijking van de Heer: vreemde vrouwen; zijn hart tot de afgoden van zijn vrouwen geneigd. Bedreiging van de Heere: scheuring van het rijk. Straf: de Heere geeft hem tegenstanders, te weten: Hadad, de Edomiet, 1 Kon. 11 :14, Rezon, vers 23 en Jerobeam, vers 26. Zijn wederkeer tot de Heer is niet met zoveel woorden beschreven, maar is daarom niet onwaarschijnlijk. De Schrift leert de volharding der heiligen.

Gescheurde rijk

Na Salomo scheurt het rijk in tweeën: een deel met tien stammen ('tienstammenrijk') en een deel met twee stammen ('tweestammenrijk'). De scheuring is een oordeel van God over de zonde van Salomo en van het volk, vanwege het verlaten van de Heere. Dat Davids huis niet heel het rijk verloor, is alleen te danken aan Gods Verbond met Abraham, en Zijn belofte aan David om uit hem de Messias te verwekken.

Historische achtergrond: de jaloezie van Efraïm (10 stammen) en Juda, en de vroegere scheuring onder David en Isboseth. Hoewel het naar Gods raad was, is het toch van de menselijke kant bezien revolutionair verzet tegen het goddelijk gezag, dat reeds begon op de vergadering te Sichem.

Jerobeam, de aanvoeder van het revolutionaire volk, wordt de koning van het tienstammenrijk. Hij is de koning van de volkswil en van het eigenbelang, waaraan alles, ook de dienst des Heeren, wordt opgeofferd. Vanaf nu zijn er twee rijken:

  • Juda: 2 stammen; hoofdstad Jeruzalem.
  • Israël of Efraïm: 10 stammen; hoofdstad later Samaria.

Beide partijen staan doorgaans tegenover elkaar in twist en oorlog; de scheuring is nooit geheeld.

Uit David verwekte de Heer van tijd tot tijd een koning, die Zijn Naam eerde, maar van de koningen van Israël kan niet één godvrezende koning worden genoemd. Beide rijken gaan door Gods oordeel ten onder, omdat ze Gods verbond verlaten, andere goden dienen en zonden doen.

Het rijk van Israël (tien stammen) is er van 3030 - 3278 na Adam, ofwel 970 - 722 v.Chr.

Het rijk van Juda (twee stammen) bestaat van 3030 - 3412 na Adam, ofwel 970 - 588 v.Chr.

Juda: Rehabeam regeert 17 jaar.  Hoogtendienst. De profeet Iddo.

Israël: Jerobeam regeert 22 jaar. Kalverdienst en hoogtendienst. De man Gods uit Juda te Bethel

Juda: Abia regeert 3 jaar. Slag bij Zemaraïm.

Juda: Asa regeert 41 jaar. Strijd met Zera, de moor. Velen uit Israël gaan over tot Juda. Voert, samen met Benhadad van Syrië, oorlog tegen Baësa van Israël.

Israël: Nadab, de zoon van Jerobeam, regeert 2 jaar; wordt vermoord door Baësa.

Israël: Baesa regeert 24 jaar. Een goddeloze vorst.

Israel: Ela, zijn zoon, regeert 2 jaar; wordt vermoord door Zimri.

Israël: Zimri regeert 7 dagen. De moord van Ela vond plaats tijdens het beleg van Gibbethon. Het leger daar maakte de krijgsoverste Omri tegenkoning, die Zimri overwint.

Israël: Omri regeert 12 jaar; eerst 6 jaar te Tirza; hij maakt dan Samaria tot hoofdstad.

Israël: Achab, de zoon van Omri, regeert 20 jaar. Zijn vrouw Izébel. Optreden van Elia. Strijd met de Syriërs. Wijngaard van Naboth; het oordeel aangezegd door Elia. Sneuvelt, in 854 v.C., bij de aanval op Ramoth in Gilead, gedaan in bondgenootschap met Josafath van Juda.

Juda: Josafath regeert 25 jaar. Juda komt tot bloei. De hoogten en de bossen weg. Levieten gaan het land door om het volk te leren. Het leger meer dan een miljoen. Vrede met Israël. Zijn zoon Joram trouwt met Achabs dochter, Athalia. Tocht tegen Moab met Joram van Israël.

Israël: Ahazia, de zoon van Achab, regeert 1 jaar. De boden naar Baäl-Zebub. Elia. Hij sterft kinderloos.

Israël: Joram, zoon van Achab, regeert 12 jaar. Moab veroverd en verwoest in bondgenootschap met Josafath. – Elisa – Naäman de Syriër – Strijd met de Syriërs – Hemelvaart van Elia – Werken van Elisa – In bondgenootschap met Ahazia, van Juda, strijdt Joram tegen Hazaël van Syrië; gewond naar Jizreël gevoerd, waar hij wordt gedood door Jehu.

Juda: Joram, de zoon van Josafath, regeert 8 jaar. Hij doodt zijn broers, voert met zijn vrouw de Baäldienst in. Jeruzalem wordt geplunderd door de Filistijnen en Arabieren. Afval van Edom.

Juda: Ahazia, de zoon van Joram, regeert 1 jaar. Helpt Joram van Israël tegen Hazaël van Syrië, wordt te Jisreël door Jehu gedood.

Juda: Athalia, weduwe van Joram, vermoordt al de koninklijke nakomelingen en wordt zelf koningin. Joas wordt uit haar handen gered. Zij regeert 6 jaar.

Israël: Jehu regeert 28 jaar. Hij roeit de Baäls uit, maar dient de kalveren. Het Overjordaanse wordt door Hazaël van Syrië veroverd.

Juda: Joas, de zoon van Ahazia, op de troon gebracht door Jojada, regeert 40 jaar. Herstelling van de tempel. Na Jojada’s dood valt Joas af. – De profeet Zacharia gestenigd. – Strijd met Hazaël. – Joas wordt gedood door zijn eigen knechten.

Israël: Joahas, de zoon van Jehu, regeert 17 over Israël. Hij wordt geplaagd door Hazaël en Benhadad.

Israël: Joas, de zoon van Joahas, regeert 16 jaar. – Dood van Elisa. – Wint van Benhadad alles terug. Zegerijke oorlog tegen Amazia van Juda. – Jeruzalem wordt geplunderd.

Juda: Amazia, de zoon van Joas, regeert 29 jaar. Hij dient de afgoden van de Edomieten. Strijd met Joas van Israël. Amazia gevangen genomen. – Jeruzalem wordt geplunderd. - Amazia te Lachis gedood.

Israel: Jerobeam II regeert 41 jaar. Nieuwe bloei van het rijk. Herovert het Overjordaanse. De profeet Jona.

Na Jerobeam II een regeringloosheid in Israël van ca. 12 jaren.

Juda: Uzzia regeert 52 jaar. Voert oorlog met de Filistijnen, Arabieren enz. Als hij met het koningschap de hogepriesterlijke waardigheid wil verbinden, wordt hij, als straf, melaats.

Israël: Zacharia regeert een half jaar en wordt gedood door Sallum.

Israël: Sallum regeert een maand, en wordt vermoord door Menahem.

Israël: Menahem regeert 10 jaar; schatting van 1000 talenten zilver aan Pul, koning van Assyrië.

Israël: Pekahia, zijn zoon, regeert 2 jaar, en wordt gedood door Pekah.

Juda: Jotham regeert 16 jaar, herstelt de tempel, onderwerpt de Ammonieten.

Israël: Pekah regeert 20 jaar, verbindt zich met Rezin van Damascus tegen Achaz van Juda. Deze wordt geholpen door Tiglath-Pilezer van Assyrië, die Pekah en Rezin overwint en veel volk van Israël wegvoert. – Eerste wegvoering naar Assyrië, nl. Nafthalie. Pekah wordt gedood door Hosea.

Juda: Achaz regeert 16 jaar. Baäls- en Molochsdienst. Juda wordt diep vernederd door Pekah van Israël en Rezin van Damascus. Achaz sluit een verbond met Tiglath-Pilezer.

Israël: Na Pekah is er een regeringsloosheid van ca. 8 jaar.

Israël: Hosea regeert 9 jaar, verbindt zich met Egypte tegen Assyrië. Salmanasser van Assyrië  neemt, na een beleg van 3 jaar, Samaria in, 3278 na Adam, 722 v.C.. Hosea wordt gevangen genomen. Tweede wegvoering. Einde van het tienstammenrijk Israël.

Juda: Hizkia regeert 29 jaar. In het 6de jaar van zijn regering wordt Samaria ingenomen en Israël weggevoerd.

Hizkia van Juda regeert na Israëls ondergang nog 23 jaar. Hij is een reformatiekoning: de hoogten worden weggebroken, de tempel hersteld, het Pascha gevierd. Jeruzalem wordt door Assyriërs belegerd; het vijandelijke leger wordt door een engel des Heeren gedood. Hizkia’s ziekte en levensverlenging; zijn zondige daad tegenover de gezanten van Babel.

700-650

698 — 642 v.C. Manasse, de zoon van Hizkia, koning over Juda. Hij regeert 55 jaar. 2 Kon. 21:1-18 ; 2 Kron. 33:1-20. De 40 eerste regeringsjaren van Manasse waren zeer slecht, 2 Kon. 21:1-6; 2 Kron. 33:1-10; Ez. 4:5-6; Jer. 15:4.

658 v.C. Wegvoering van Manasse naar Babel, 2 Kron. 33:11. Manasse komt in de kerker tot bekering, keert terug naar Jeruzalem en regeert beter, 2 Kron. 33:12-17. In de apocriefe boeken vindt men Het gebed van Manasse, dat lezenswaard is.

650-600

700 — 650 v.C. < Israël 650 — 600 v.C.[2] > 600 — 550 v.C.
HabakukNebukadnezar7e eeuw voor Chr.#605JojakimJoahazNechoZefanja (boek)Daniël (profeet)Jeremia (profeet)JosiaAmonAsnapparManasse (koning)

642 v.C. Manasse sterft.

642 — 640 v.C. Amon, de zoon van Manasse, volgt hem op en regeert 2 jaar. Hij is zeer goddeloos. 2 Kon. 21:19-26; 2 Kron. 33:21-25.

Ammons korte regering en ook het begin van Josia's heerschappij was een boze tijd voor Juda. Een rij psalmen voorafgaand aan de naderende ondergang van Juda, vallen in deze tijd[3]: Ps. 77, 83, 88-89, 74, 79

640 v.C. Amon wordt door zijn knechten gedood in zijn huis.

640 — 609 v.C. Josia, de zoon van Amon, regeert 31 jaar. 2 Kon. 22 en 23:1-30; 2 Kron. 34-35. Een godvrezend vorst.

628 v.C. Hervorming in Juda: in het 12e jaar van zijn regering begint Josia krachtdadig te hervormen in zijn rijk, 2 Kron 34:3-7. Bij de herstelling van de tempel wordt het Wetboek teruggevonden. Er komt een algemene verootmoediging. Het Paasfeest.

627 v.C. In het 13e jaar van Josia's regeerperiode geschiedt het woord van God tot Jeremia (Jer. 25:3). Hij wordt tot zijn profetisch ambt geroepen toen hij nog zeer jong was, Jer. 1:1v. Het was hem, de zachtmoedige, gevoelige man voorbehouden om de strafgerichten over Juda aan te kondigen niet alleen, maar straks ook te zien voltrekken. Hij profeteert in Juda en wel tijdens de regering van Josia, Jojakim en Zedekia, vóór en tijdens de val van Jeruzalem. Bij zijn roeping ziet hij twee gezichten: de amandelroede en de ziedende pot, Jer. 1:11-19.

609 v.C. Josia mengt zich ongeroepen in de strijd van Farao Necho, van Egypte, tegen de koning van Assyrië, wordt verslagen en sneuvelt in de slag bij Meggido. Hij wordt opgevolgd door Joahaz.

609-586. Juda's laatste vier koningen. Onder de laatste vier koningen, namelijk Joahaz, Jojakim, Jojachin en Zedekia, gaat Juda met rasse schre­den zijn ondergang tegemoet. Tijdens de regering van Josia was nog een naglans aanschouwd van de heerlijkheid van Davids huis en Sions tempel, maar de reformatie door deze vrome koning met zoveel beslistheid doorgevoerd, had het hart van zijn volk niet aangegrepen. Na zijn dood werkt het proces der ongerechtigheid onrustbarend door, en de toorn van Jahweh is niet meer af te wenden. Vorsten, priesters en het volk doen niet onder in goddeloosheden voor het tienstammenrijk, dat zich door zijn zonde ten verderve had gevoerd. Niet alleen wordt de dienst Gods verzaakt, maar zij verontreinigen zelfs het huis van Jahweh en doen naar al de gruwelen der heidenen.

Aan de stem der waarschuwing heeft God het echter tot het laatste toe niet laten ontbreken. Vooral Jeremia en ook Ezechiël treden als getrouwe getuigen onder het volk op.

„Maar zij spotten met de boden Gods, en verachtten zijn woorden; zij verleidden zichzelf tegen zijn profeten, totdat de grimmigheid des Heren tegen zijn volk opging, dat er geen helen aan was" (2 Kron. 36 : 14—16, CP[4]).

Op het donkerst is het beeld gekleurd, dat deze profeten van het volk tekenen. Zóver heeft Jahweh zich met zijn gunst teruggetrokken, dat Hij zijn knechten verbiedt voor het volk te bidden, en getuigt, dat Zijn ziel tot dit volk niet wezen zal, ook al stonden Mozes en Samuël voor zijn aangezicht (Jer. 7 :16; 15 : 1). Er is letterlijk geen zonde, waaraan ze zich niet heb­ben schuldig gemaakt. Ze gaan van boosheid tot boosheid, maar Jahweh kennen zij niet (Jer. 9 : 3). En daarbij is alle besef van waarachtige godsvrucht zozeer afgestompt, dat zij in zelfverblinding, onder het geroep van „de tempel van de Heer, de tempel van de Heer, de tempel van de Heer zijn deze!" zich inbeeld­en het oordeel te zullen ontkomen, omdat zij het heiligdom van God in hun midden hebben. Daarom worden door Jeremia en Ezechiël niet alleen de woorden der vroegere profeten herhaald en weer ingescherpt, maar het snel naderend oordeel in nog veel duidelijker trekken voor de ogen geschilderd.

609. Joahaz, de tweede zoon van Josia, regeert 3 maanden, wordt door Necho gevangen, en sterft in Egypte.

Na de dood van Josia maakt het volk zijn tweede zoon, Joahaz, tot koning. Hij wordt op­zettelijk gezalfd, waarschijnlijk om te meer te doen uitkomen, dat hij de begeerde was, met voorbijgang van Josia's oudste zoon Eljakim (de latere koning Jojakim) die, ongetwijfeld om zijn Egyptisch-gezinde ge­voelens, niet was bemind. Joahaz, die blijkbaar dezelfde poli­tiek volgde tegenover Egypte als zijn vader, kon zich maar korte tijd op de troon handhaven. Na drie maanden liet Necho hem te Ribla binden, toen Joahaz hem bezocht, en hem naar Egypte voeren, waar hij gestorven is (Jer. 22 : 10—12).

Jojakim, Josia’s oudste zoon, die 25 jaar oud is, wordt door farao Necho koning gemaakt in de plaats van zijn jongere broer Joahaz. Jojakim regeert 11 jaar (609-598 v.Chr.). Egypte en de daaraan schatplichtige landen worden onderworpen door Babel.

Jojakim heette eigenlijk Eljakim, maar Necho geeft hem de naam Jojakim, en let het land een boete op van honderd talenten zilver en een talent goud. Jojakim maakt zich gehaat door zijn baatzuchtig wanbestuur. Hij betaalt de op­gelegde schatting niet uit het goed van paleis of tempel, maar deed ze opbrengen door zware belastingen onder zijn volk. Hij laat zijn paleis verfraaien, maar zonder arbeidsloon te geven aan zijn knechten, en in rechtszaken behartigt hij de belangen van de ellendigen niet (Jer. 32 : 13—17). De vermaningen van de profeten slaat hij in de wind.

In het begin van het koninkrijk van Jojakim geschiedt het woord van de HEERE tot de profeet Jeremia (Jer. 26:1v).

606. In het 4e jaar van Jojakim geeft God aan Jeremia bevel om de woorden die Hij sinds Josia gesproken heeft, op te schrijven in een boekrol (Jer. 36:1-3).

605. Nebukadnezar wordt koning van Babel[5]. Hij regeert tot 562 v.C.

70-jarige ballingschap voorzegd. In het 4e jaar van Jojakim, dat is het 1e jaar van Nebukadnezar, geschiedt het woord van Jhwh tot Jeremia (Jer. 25:1). Dit gebeurde in het 23e jaar van Jeremia's profetische arbeid (Jer. 25:3). God voorzegt de verbanning en verwoesting van Juda, de zeventigjarige onderhorigheid aan de koning van Babel en de ondergang van het rijk van Babel.

Jer 25:8  Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat gij Mijn woorden niet hebt gehoord; Jer 25:9 Ziet, Ik zal zenden, en nemen alle geslachten van het noorden, spreekt de HEERE; en tot Nebukadnezar, den koning van Babel, Mijn knecht; en zal ze brengen over dit land, en over de inwoners van hetzelve, en over al deze volken rondom; en Ik zal ze verbannen, en zal ze stellen tot een ontzetting, en tot een aanfluiting, en tot eeuwige woestheden. Jer 25:10 En Ik zal van hen doen vergaan de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, het geluid der molens en het licht der lamp. Jer 25:11 En dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaren. Jer 25:12 Maar het zal geschieden, als de zeventig jaren vervuld zijn, [dan] zal Ik over den koning van Babel, en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeen, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. (SV)

Slag bij Karchemis. In de zomer van 605 v.Chr. wordt er een belangrijke slag geleverd door het Babylonische leger van Nebukadnezar II en dat van farao Necho II van Egypte (Jer. 46:2). Het doel van Necho's campagne is de westelijke uitbreiding van het Babylonische rijk te stoppen en haar handelsroutes over de Eufraat af te sluiten. Echter, de Egyptenaren worden verslagen door een onverwachte aanval van de Babyloniërs en uiteindelijk uit Syrië verdreven.

Jojakim verbrandt Jeremia's boekrol. In het vijfde jaar van zijn regering worden aan Jojakim de profetieën van Jeremia voorgelezen, die deze door Baruch heeft doen optekenen. Na ze aangehoord te hebben versnijdt de koning de rol met eigen hand en werpt de stukken in het haardvuur van zijn winterhuis, waarin hij is gezeten (Jer. 36: 22—24). Om de wraak van deze koning te ontkomen, moeten Jeremia en Baruch zich, op raad van de vorsten, verbergen.

Uria gedood. Een andere profeet, Uria, die evenals Jeremia de dreiging van Jahweh heeft verkon­digd, indien Jojakim zich niet bekeerde, moet naar Egypte vluchten, doch hij wordt achterhaald en gedood (Jer. 26: 20—23).

Eerste wegvoering. Jojakim, na 3 jaar Babel te hebben gediend, komt in opstand tegen Nebukadnezar, wordt gevangen, maar onder belofte van onderwerping weer vrijgelaten. De eerste wegvoering vind plaats, waarbij ook Daniël en de drie jongelingen zijn. Daarna regeert Jojakim nog een jaar of zeven en sterft.

600-550

650 — 600 v.C. < Israël 600 — 550 v.C.[6] > 550 — 500 v.C.
BelsazarKoresEvilmerodachHofraEzechiël (Bijbelboek)ZedekiaJojachinRechabietenNebukadnezarJojakimNechoDaniël (profeet)Jeremia (profeet)

598. Jojachin, de zoon van Jojakim, regeert 3 maanden, en wordt dan gevangen genomen door Nebukadnezar. De tweede wegvoering, waarbij ook Ezechiël wordt weggevoerd (598).

597. Zedekia, een jongere zoon van Josia, regeert 11 jaar. Tegen Jeremia’s waarschuwing in rebelleert hij, verwachtende hulp van Egypte.

593. Ezechiël treedt, sedert het vijfde jaar van Zedekia, op als getrouwe getuige onder het volk.

588. In het 9e jaar van Zedekia, in de 10e maand, komt Nebukadnezar en zijn leger tegen Jeruzalem en zij belegeren haar (Jer. 39:1).

Jer 39:1 In het negende jaar van Zedekia, koning van Juda, in de tiende maand, kwam Nebukadrezar, de koning van Babel, en al zijn heir, tegen Jeruzalem, en zij belegerden haar. Jer 39:2  In het elfde jaar van Zedekia, in de vierde maand, op den negenden der maand, werd de stad doorgebroken. (SV)

Het beleg duurt dus 18 maanden = 1½ jaar.

586. In het 11e jaar van Zedekia, in de 4e maand, op de 9e van de maand, wordt de stadsmuur doorgebroken (Jer. 39:2). Jeruzalem wordt ingenomen en verwoest, de muren worden afgebroken, de tempel verbrand.

Zedekia vlucht, maar wordt bij Jericho opgepakt. Hij wordt naar Nebukadnezar in Ribla, in het land van Hamath, gebracht (Jer. 39:5). Zedekia’s zonen worden voor zijn ogen geslacht, ook alle edelen van Juda wordt afgeslacht (Jer. 39:6). Daarna wordt Zedekia zelf blind gemaakt en naar Babel gevoerd. De derde wegvoering. De armste mensen worden in het land achtergelaten (Jer. 39:10).

Op bevel van Nebukadnezar wordt de profeet Jeremia gespaard en in vrijheid gesteld (Jer. 39:11v).

Gedalia is landvoogd, maar wordt na 2 maanden door Ismaël vermoord. Het volk vlucht, tegen het woord van de Heere, naar Egypte. Jeremia wordt gedwongen meegevoerd.

Van Juda in Babel tot de geboorte van Christus

De tijd van Juda's ballingschap in Babel tot de geboorte van onze Heer Jezus Christus beslaat, bij benadering, de jaren 3412 - 4000 na Adam, ofwel 588 – 1 v.Chr.

Deze periode kan worden onderverdeeld in tweeën:

  1. Juda te Babel
  2. De terugkeer der Joden, ca. 530 v.Chr.

De ballingen in Babel kwam ten goede de verhoging van Daniël, die al de 70 jaren van de ballingschap heeft meegemaakt, en een bijzondere plaats inneemt door zijn geloofsbeproeving en geloofsvastheid, door zijn hoge positie, en door zijn visioenen die allen betrekking hebben op het komende Messiasrijk tegenover de opeenvolgende wereldrijken.

Onder Nebukadnezar: Daniël en de drie jongelingen aan het hof. Nebukadnezars droom en de verhoging van Daniël. Het feest in het dal van Dura; de drie jongelingen geworpen in de oven; Nebukadnezar krankzinnig.

Onder Belsazar, de zoon van Nabonedus: het feest, de spot met de heilige dingen van God, het waarschuwend handschrift aan de wand, Daniëls uitlegging, Babel ingenomen door Kores (Cyrus), 539 vóór Chr.

Onder Darius, de Meder: Het rijk verdeeld in 120 stadhouderschappen, waarover 3 vorsten: de voornaamste hiervan is Daniël. Het verbod om te bidden. De leeuwenkuil.

De tweede deelperiode kent de terugkeer van de Joden, ca. 530 v.Chr. Cyrus, de herder Gods, treedt op als hoofd van het Medisch-Perzische wereldrijk (“borst en armen van zilver”, Dan. 2 :32 v.) en vervult de profetie, Jes. 44 :26-45 :17, verg. 2 Kron. 36 :14-23.

De tijd van Cyrus' bevel tot vrijlating, tot aan het einde van de geschiedenis zoals die in de Bijbel is beschreven, loopt van 530 – 420 v.Chr.  Door de terugkeer van een gedeelte van het volk is de belofte vervuld. Een spruit van David leidt hen uit Babel, maar Davids troon wordt niet hersteld. Jezus zal de koning der Joden zijn.

Terugkeer onder Zerubbabel en Jozua.

Eerste jaar: herstelling van het altaar, offers en feesten.

Tweede jaar: grondlegging van de tempel (gejuich en geween). Tegenstand door en tengevolge van de haat van de Samaritanen. Staking van de bouw.

Na 14 jaar wordt de bouw hervat, door het optreden van Haggaï en Zacharia. In 4 jaar wordt de tempel voltooid, in het 6de jaar van Darius, ca. 510 vóór Chr.

Een groot deel van het volk bleef achter. Ook voor hen zorgt God, zoals blijkt in het Boek Esther. Onder Ahasveros of Xerxes, ca. 480 vóór Chr. Al de joden met uitroeiing bedreigt door Haman. Maar God bewaart Zijn volk door Esther en Mordechaï.

Tweede terugkeer, wederom van een gedeelte van het volk, onder Ezra, ca. 460 vóór Chr., op bevel van Arthasasta (Artaxerxes Longimanus). Herstel van de dienst van Jahweh. Wellicht het begin van de bouw van de stad Jeruzalem.

Nehemia, Arthasasta’s schenker, twee keer landvoogd, het laatst ca. 433 vóór Chr. De stad ingewijd, Neh. 12 :27. Vervulling van Dan. 9 :25. Omstreeks deze tijd leefde waarschijnlijk de profeet Maleachi.

De verdere geschiedenis is niet in de Bijbel beschreven, maar wordt ons in het beeld van Nebukadnezar profetisch getoond. In Nebukadnezars gezicht van de vier wereldrijken, Dan. 2 en in de gezichten beschreven in Dan. 7 – 11 zijn de hoofdlijnen van deze geschiedenis profetisch gegeven.

Onder Perzische heerschappij blijven de joden nog ongeveer een eeuw, tot Darius III Codomannus door Alexander de Grote wordt overwonnen, 430 – 330 vóór Chr. De ram met

de twee hoornen, Dan. 8 :20 is het Medisch – Perzische wereldrijk.

Onder Griekse heerschappij bleven de Joden slechts zeven jaar, 330 – 323 v.C.. Alexander, de grote stichter van het Grieks-Macedonische rijk, sterft in 323 vóór Chr. Door de harige bok, Dan. 8 :21, wordt hij aangeduid. In zijn plaats komen 4 koningen.

Onder Egyptische heerschappij. De Ptolomeën, 323 – 200 v.C..

Onder Syrische heerschappij. De Seleuciden, 200 – 170 v.C.. Vreselijke vervolging onder Antiochus Epifanus, 176 – 163 v.C.. Hij is de (voorvervulling van de) kleine hoorn, die uit één van de vier hoornen voortkwam, Dan. 8 :9.

Het tijdvak van de Makkabeën, 170 – 63 v.C.. Het land der Joden is onafhankelijk.

Onder Romeinse heerschappij: 63 vóór Chr. tot 70 na Chr. In 70 n. Chr. worden stad en tempel door de Romeinen verwoest

Bronnen

C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis. Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009. Bewerking van de uitgave uit 1929, door J. Pluimers. Tekst hiervan is, onder toestemming, verwerkt.

Bijbelsch Handboek en Concordantie (Rotterdam: J.M. Bredée, tweede, herziene en vermeerderde druk, ca. 1911). Tekst over Manasse (blz 93-94), Amon (blz. 94) is verwerkt.

P.A.E. Sillevis Smitt, Handboek voor de heilige geschiedenis. Eerste deel: het Oude Testament. Kampen: J.H. Kok, 1913. Tekst van blz. 357 - 359 (tijd van Joahaz en Jojakim) is onder wijziging verwerkt.

Dateringen zijn geactualiseerd.

Voetnoten

  1. The Oldest Yahweh Inscription: Digging for Truth Episode 49. Youtube.com: Associates for Biblical Research, 7 april 2019.
  2. De jaartallen zijn meerendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009).
  3. Aldus Bijbelsch Handboek en Concordantie (Rotterdam: J.M. Bredée, tweede, herziene en vermeerderde druk, ca. 1911), blz. 94.
  4. Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  5. Dit jaartal wordt genoemd in Encyclopedie van de Bijbel (Lion Publishing 1978-1980, Kok Voorhoeve), s.v. Nebukadnezar 
  6. De jaartallen zijn merendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009).