Bruid, bruidegom

Uit Christipedia

Een bruid is een vrouw op haar trouwdag, een bruidegom is een man op zijn trouwdag[1]. De Gemeente van Christus is Zijn bruid, de vrouw van het Lam. Hij is haar bruidegom. Het menselijk huwelijk op aarde is een afschaduwing van die verhouding.

Van de bruid zijn de bruidwervers, bruidleiders en bruidsmeisjes (bruidsjonkvrouwen) te onderscheiden (Ps. 45 : 10. Joh. 3: 29).

God en zijn volk; Christus en zijn gemeente

In de Schrift wordt de verhouding van bruidegom en bruid gebruikt als zinnebeeld van de innerlijke liefdes- en levensgemeenschap tussen God en zijn volk, tussen Christus en zijn gemeente.

Reeds de boeken van Mozes beschouwen de betrekking van Jahweh tot zijn volk onder het beeld van een echtelijke verbintenis (Exod. 34: 15; Num. 14: 33; Deut. 32: 16; Exod. 20: 5).

Johannes de Doper zinspeelde op Christus als de bruidegom:
Joh 3:28 Uzelf getuigt van mij, dat ik heb gezegd dat ik niet de Christus ben, maar dat ik voor Hem uit ben gezonden. Joh 3:29 Hij die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die daarbij staat en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom. Deze blijdschap van mij dan is vervuld geworden. Joh 3:30 Hij moet meer, maar ik minder worden. (TELOS)
Opvallend is dat de Heer Jezus het begin van zijn tekenen deed op een bruiloft. Daar vulde hij de wijn, die opgeraakt was, wonder doend aan water door het om te zetten in wijn, die nog beter was dan wat de gasten al genoten hadden.
Joh 2:11 Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen te Kana in Galilea en Hij heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem. (TELOS)
De Heer Jezus wist van zichzelf een bruidegom te zijn. Zijn leerlingen beschouwde hij als bruiloftsgasten:
Mt 9:14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem en zeiden: Waarom vasten wij en de farizeeen dikwijls, maar uw discipelen vasten niet? Mt 9:15 En Jezus zei tot hen: Kunnen de bruiloftsgasten soms treuren, zolang de bruidegom bij hen is? Maar er zullen dagen komen dat de bruidegom van hen wordt weggenomen, en dan zullen zij vasten. (TELOS)
Johannes was de vriend van Jezus de bruidegom, Jezus' leerlingen waren bruiloftsgasten en de bruid was ... afwezig, nee, ze was niet gereed. Vergelijk de jonge vrouw in het Hooglied die te laat de deur voor haar vriend, die heeft aangeklopt, open doet. Als ze opendoet, blijkt hij vertrokken. Wat hij achterliet op de handgreep van de grendel waren druppels van mirrezalf, zinnebeeld van het lijden en de dood van Christus.
Hoo 5:5  Ik stond op om mijn Liefste open te doen, en mijn handen dropen [van] mirre en mijn vingers [van] vloeiende mirre over de handgreep van de grendel. Hoo 5:6  Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was weg, Hij was weggegaan. Ik was buiten mijzelf, toen Hij sprak! Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, Ik riep Hem, maar Hij antwoordde mij niet. Hoo 5:7  De wachters die in de stad de ronde deden, vonden mij. Zij sloegen mij, verwondden mij, zij namen mijn sluier van mij af, de wachters op de muren. Hoo 5:8  Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als u mijn Liefste vindt, wat zult u Hem vertellen? Dat ik ziek ben van liefde! (HSV)

Man en Mannine: schaduwbeeld

Reeds op de eerste bladzijden van de Heilige Schrift geeft God een schaduwbeeld van de verhouding van Christus en Zijn Gemeente. Vóór de schepping maakt hij Zich al een voorstelling aangaande Christus en Diens bruid. Deze voorstelling kreeg gestalte in de verhouding van de eerste mens en zijn vrouw.

Metgezellin. God wilde niet dat Adam alleen zou blijven. Hij formeerde een vrouw die bij hem zou passen, hem zou aanvullen en met hem een eenheid, een volheid zou vormen. Desgelijks wilde God voor zijn Zoon een vrouw, een bruid vormen.

Adams slaap. De vrouw werd geschapen op een betekenisvolle wijze. God bracht Adam in een diepe slaap, opende als een chirurg zijn zij, nam van hem een lichamelijk bestanddeel (wellicht een rib) en formeerde daaruit Eva. Om de Gemeente te vormen, moest God zijn Zoon in ‘het stof van de dood leggen’ (Psalm 22:16). Toen de dood was ingetreden, werd Christus' zij geopend en vloeide er water en bloed uit. Met een woord uit een lied kan een gelovige belijden: "En het bloed uit zijn zij, spreekt van zonden mij vrij". Op grond van de bloedstorting van Jezus Christus, waardoor vergeving en reiniging mogelijk werden, kon de Gemeente worden gevormd.

Formeerders. Alle goddelijke personen hebben een aandeel in de vorming van de vrouw van Christus gehad. Christus stortte zijn bloed als het geslachte Lam en bouwt zijn Gemeente. De Gemeente ontstond op de Pinksterdag, doordat de Heilige Geest de gelovigen tot één Lichaam, dat is de Gemeente, samenvoegde. God (de Vader) heeft Zich de gemeente verworven door het bloed van ziin eigen Zoon.
Hnd 20:28 Past op uzelf en op de hele kudde, waarin de Heilige Geest u als opzieners heeft gesteld, om de gemeente van God te hoeden, die Hij Zich heeft verworven door het bloed van zijn eigen Zoon. (TELOS)
Vreugde om Mannin. God bracht de vrouw bij Adam, Hij stelde haar voor hem. Adam riep verrukt uit: "Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees, deze zal ‘mannin’ heten, omdat ze uit de man genomen is" (Gen. 2:23). Adam zag een wezen dat uit hem gevormd was en met wie hij kon omgaan. Hij was niet langer alleen. De Heer Jezus heeft het kruis verdragen en de schande, Hem aangedaan, veracht "om de vreugde die voor hem lag" (Hebr. 12:2).
Heb 12:2 terwijl wij zien op Jezus, de overste leidsman en de voleinder van het geloof, die om de vreugde die voor Hem lag, het kruis heeft verdragen, terwijl Hij de schande heeft veracht, en die is gaan zitten aan de rechterzijde van de troon van God. (TELOS)
Die vreugde betrof tenminste de Gemeente van verlosten die bij Hem zouden zijn (Joh. 14) en in Zijn heerlijkheid zou delen. Voor haar gaf Hij zichzelf over, opdat Hij haar zou heiligen en reinigen en tenslotte als een mooie bruid voor Zich zou stellen.
Efe 5:25 Mannen, hebt uw vrouwen lief, evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, Efe 5:26 opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door het woord, Efe 5:27 opdat Hij de gemeente voor Zich zou stellen, heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn. Efe 5:28 Zo behoren ook de mannen hun eigen vrouwen lief te hebben als hun eigen lichamen. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Efe 5:29 Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, evenals ook Christus de gemeente. Efe 5:30 Want wij zijn leden van zijn lichaam, van zijn vlees en van zijn gebeente. Efe 5:31 ‘Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot een vlees zijn’. Efe 5:32 Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en op de gemeente. Efe 5:33 In elk geval, ook u, laat ieder van u zijn eigen vrouw zo liefhebben als zichzelf; en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man. (TELOS)

Hier valt op een alledaagse zaak, de verbintenis van man en vrouw en de bijbehorende plichten, het licht van de hoogste geestelijke realiteit. Het aardse huwelijk is een afschaduwing van de band tussen Christus en Zijn gemeente.

Eén lichaam. Eva was van Adams gebeente en van Adams vlees en werd hem zo toegevoegd als bruid, als vrouw. Zo is ook de Gemeente het lichaam van Christus en zij is tegelijk Zijn bruid. De Gemeente is het lichaam van Christus; "wij zijn leden van zijn lichaam" (Ef. 5: 30).
Efe 5:30 Want wij zijn leden van zijn lichaam, van zijn vlees en van zijn gebeente. (TELOS)
Hoofd en volheid. Eva werd verbonden aan een man, die het hoofd van de toenmalige aardse dingen was. Zo is Christus, aan wie alles is onderwerpen, als hoofd gegeven aan de Gemeente. Eva vulde Adam aan, evenzo is de Gemeente volheid van Christus.
Efe 1:22 En Hij heeft alles aan zijn voeten onderworpen en Hem als hoofd over alles gegeven aan de gemeente, Efe 1:23 die zijn lichaam is, de volheid van Hem die alles in allen vervult. (TELOS)

Ps. 45 en Hooglied

In het Oosten werd in 't algemeen de koning voor de echtgenoot van zijn volk gehouden wordt; zijn troonsbestijging gold voor een verlovingsplechtigheid met zijn volk.

In Ps. 45, die volgens de nieuwtestamentische aanhalingen bepaald op Christus betrekking heeft, ofschoon de uitwendige aanleiding daartoe Salomo's troonsbestijging mag geweest zijn, hebben wij een liefelijke schilderij voor ons van deze verhouding van Christus tot zijn gemeente.

Op de hoogsten trap der ontwikkeling treffen wij volgens vele schriftuitleggers deze goddelijke gedachte in het Hooglied aan. Onder het beeld van de bruidsliefde van Salomo en Sulamith wordt daar de liefdesgemeenschap tussen de Heer en zijn gemeente geschilderd. De profeten en ook de Schriften van het Nieuwe Testament bevatten vele heenwijzingen daarop die vaak over het hoofd gezien zijn (vgl. Jes. 54 : 5; 62: 5; Jer. 3: 1; Ezech. 18: 6; Hosea 1: 2; Matth. 9: 15; Joh. 3: 29; Rom. 7: 4; Ef. 5: 32; 2 Kor. 11:2; Openb. 19; 7; 21 : 2).

Wat het Hooglied rijk heeft geschilderd, is heerlijk samengevat in de belofte:
Hos 2:19 (2:18) Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen: ja, Ik zal u tot Mijn bruid nemen in gerechtigheid en in recht, in goedertierenheid en in barmhartigheid. Hos 2:20 (2:19) In trouw zal Ik u voor Mij als bruid nemen; en u zult de HEERE kennen. (HSV)
In de Statenvertaling:
Hos 2:19 (2-18) En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. Hos 2:20 (2-19) En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen. (SV)
De belofte betreft in de eerste plaats niet enkele zielen maar het uitverkoren volk, dan middellijk enkelen. Het nu nog zo diep verootmoedigd en ter zijde gesteld Israël zal na zijn wederaanneming en loutering, volgens de uitspraken van de profeten, in de laatste tijd in zijn voorrang boven alle volkeren gesteld worden (Ps. 45: 10; Hoogl. 6: 7), het wordt tot 's koningsbruid verheerlijkt; maar ook het geestelijk Israël heeft zijn aandeel in deze genadevoorrechten. Luther: „de koningin zal met vele hofjonkvrouwen verschijnen, welke allen een afzonderlijk sieraad hebben, maar evenwel allen tot de koning gevoerd worden, opdat alzo alles ter dienst en tot eerbewijzing van deze koning geschiede".

In de grondtekst van deze plaats heet het betekenisvol: "Ik wil mij u kopen" - zoals Jakob eens met een lange en moeilijke dienst Rachel tot vrouw gekocht heeft, gelijk David met een gevaarlijke heldendaad de dochter van koning Saul verworven heeft. De Zoon van God heeft in diepe vernedering, in de gestalte van een slaaf, in een moeilijke 33-jarige loopbaan, terwijl Hij zich tenslotte onder de oordelen Gods in onze plaats stelde, zijn arme, zondige gemeente verworven, en een nieuw verbond voor de eeuwigheid met het bloed van de verzoening verzegeld.

De bruid van het Lam

2Co 11:2 Want ik ben naijverig over u met een naijver van God; want ik heb u aan een man verloofd om u als een reine maagd voor Christus te stellen. (TELOS)
Zoals Ef. 5 een verheven licht werpt op de echtverbintenis van man en vrouw, zo verleent dit vers een hemelse glans aan het maagd-zijn van de vrouw.

Ofschoon Jezus alle dagen bij de zijnen is tot aan het einde van de eeuw, zo is toch de tijd van af zijn marteldood tot op de dag van Zijn luistervolle terugkeer in menig opzicht als een tijd van afwezigheid van de bruidegom te beschouwen (Matth. 9: 15). In deze tijd heeft de strijdende kerk op de toekomstige, openbare verloving met Christus zich voor te bereiden, zich rein te bewaren en zich te versieren (2 Cor. 11 : 2; Ef. 5: 25; Openb. 19 : 7). Hij beschermt haar tegen de poorten van het dodenrijk, die zullen zijn gemeente niet overweldigen (Matth. 16 : 18). Hij zal Zijn gemeente tot zich nemen (Joh. 14:1v; 1 Thess. 4). Dan komt het bruiloftsmaal van het Lam met zijn bruidsgemeente (Matth. 22: 2; Openb. 12 : 1; Matth. 25 : 10; Openb. 21 : 2, 9). Het laatste Bijbelboek spreekt over de verhouding van Christus tot Zijn Gemeente onder de benaming Lam en Bruid van het Lam.

Heiliging en reiniging. Christus hééft Zichzelf voor de Gemeente overgegeven (Ef. 5:25). Dat is gebeurd op het kruis, in het verleden. Thans, dus in het heden, is Hij bezig haar te heiligen en te reinigen (Ef. 5:26). Want de gelovigen, waaruit de Gemeente bestaat, kennen nog zwakheid, ze kunnen nog zondigen. Ze kunnen bevuild worden in hun wandel op aarde (vgl. de voetwassing in Joh. 13), door zonde bevlekt worden (vgl. 1 Jh. 2:1,2). Christus reinigt ons door Zijn woord. Dat woord komt tot ons uit de Bijbel en door de prediking.

In de toekomst (Ef. 5:27) zal Christus de Gemeente zonder vlek of rimpel, als een smetteloos mooie Bruid voor Zich stellen. Op haar kledij zijn geen zondevlekken. Evenmin zal zij een een rimpeltje van veroudering, aftakeling, vergankelijkheid vertonen ("zonder rimpel", vers 27). Hij stelt de Gemeente voor Zich (vers 27), Hij plaatst haar vlak voor zijn ogen, alsof Hij haar zodoende goed kan beschouwen en haar beeld in Zich kan opnemen. De verrukking en bewondering van Adam voor de uit hem geformeerde vrouw was een voorafschaduwing is van de verrukking en vreugde van de Heer als Hij de Gemeente voor Zich gesteld aanschouwt. Zij is prachtig geworden door Zijn werk.

Het huwelijk tussen een man en een vrouw heeft dus een verheven betekenis. Laten gelovige gehuwden hun roeping verstaan om in hun dagelijkse omgang aan het beeld van Christus en de Gemeente te beantwoorden, in weerwil van de huwelijksontrouw en huwelijksvervlakking in de wereld.

Gereedmaking. In Opb. 19 wordt gemeld dat de vrouw van het Lam zich heeft gereedgemaakt.
Opb 19:7 Laten wij blij zijn en ons verheugen en Hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft van het Lam is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; Opb 19:8 en haar is gegeven bekleed te zijn met blinkend, rein, fijn linnen, want het fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen. (TELOS)
Opb 21:2 En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen van God, gereed als een bruid die voor haar man versierd is. (TELOS)
Zij heeft zich gereedgemaakt door (1) zich met passende kleding te kleden en (2) zich voor haar man te versieren. Wij zouden kunnen zeggen: zij heeft haar bruidsjurk aangetrokken.

Bruidskleed. Van de persoonlijke gereedmaking voor de bruiloft is de kleding wel het belangrijkste. De bruid van het Lam is "bekleed ... met blinkend, rein, fijn linnen" (Opb. 19:8). Merk op dat er staat "haar is gegeven". God of het Lam heeft haar de mogelijkheid gegeven een passend (schitterend, smetteloos rein) bruidskleed te dragen. Zij kon er, gegeven die mogelijkheid, ook zelf wat aan doen en heeft dat ook gedaan, "want het fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen". Deze gerechtigheden zijn de rechtvaardige daden van de heiligen. Het gaat niet om hun rechtvaardigmaking uit geloof, maar om de goede werken die zij uit geloof hebben gedaan, nadat zij gerechtvaardigd zijn, rechtvaardig zijn verklaard op grond van hun geloof. Het kleed van de hemelse bruid wordt door de bruid geweven uit draden van rechtvaardige daden.

"Laten we niet de kantjes eraf lopen, maar ons inzetten voor God en voor Christus. Laat het belang van de Heer bij ons altijd de eerste plaats hebben. Laten we wel doen aan allen, laten we het evangeliewerk steunen, help een zieke zuster, laat op je werk zien wie Christus is. Al zijn we geen handwerkslieden, we kunnen weven, weven aan het bruidskleed van de vrouw van het Lam." (Jaap Fijnvandraat)[2]
Sieraden. De bruid van het Lam draagt ook sieraden, waarmee zij versierd is.
Opb 21:1 En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. Opb 21:2 En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen van God, gereed als een bruid die voor haar man versierd is. (TELOS)
Een voorafbeelding vinden wij in de geschiedenis van Isaäc, Eliëzer en Rebekka. Rebekka kreeg van de knecht van Abraham sieraden (Gen. 24). De sieraden waren een gift van Isaäc door de handen van Eliëzer. De Zoon van God heeft ze door de Heilige Geest aan de gemeente geschonken. Rebekka kreeg ze, maar ze moest ze zelf aandoen en omdoen.

De bruid van het Lam heeft zich "voor haar man versierd" (Opb. 21:2). Ze doet dat om Hem te behagen.

Het sieraad van de bruid van het Lam bestaat uit alles wat waardevol is voor Christus, wat Hem welbehaaglijk is. Christus bouwt zijn gemeente, maar schakelt zijn leden in. Volgens 1 Ko. 3 moet de gemeente - daar gezien onder het beeld van een te bouwen huis - gebouwd worden met goud, zilver en kostbare stenen. In Openb. 21 is de voorstelling die van een bruid, maar de gedachte van mooi maken, van schoonheid vinden we in beide beelden van huis en bruid. Versieren we ons met dingen die mooi in zijn ogen Zijn? Deugden als zachtmoedigheid, medelijden en nederigheid zijn mooi in Zijn ogen!
1Pe 3:1 Evenzo, vrouwen, weest aan uw eigen mannen onderdanig, opdat, ook als sommigen ongehoorzaam zijn aan het woord, zij door de wandel van hun vrouwen zonder woord gewonnen worden, 1Pe 3:2 wanneer zij uw kuise wandel in vrees hebben opgemerkt. 1Pe 3:3 Laat uw versiering niet de uiterlijke zijn: het vlechten van het haar en het omhangen van gouden dingen of het aantrekken van kleren, 1Pe 3:4 maar de verborgen mens van het hart, in de onvergankelijke versiering van de zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is voor God 1Pe 3:5 Want zo versierden zich vroeger ook de heilige vrouwen die hun hoop op God stelden, terwijl zij aan hun eigen mannen onderdanig waren; (...) 1Pe 3:7 Mannen, evenzo, woont bij hen met verstand als bij een zwakker vat, het vrouwelijke, en bewijst hun eer, omdat zij ook medeërfgenamen van de genade van het leven zijn, opdat uw gebeden niet verhinderd worden. 1Pe 3:8 En tenslotte, weest allen eensgezind, medelijdend, vol broederlijke liefde, welgezind, nederig, (TELOS)
Johannes zag de bruid van het Lam in al haar schoonheid (Opb. 21:9v). Op de nieuwe aarde prijkt de gemeente van de wedergeborenen in de heerlijkste tooi.
Opb 21:9 En een van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, vol van de zeven laatste plagen, kwam en sprak met mij en zei: Kom, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam tonen.
Opb 21:2 En ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen van God, gereed als een bruid die voor haar man versierd is. (TELOS)
Opb 22:17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, het levenswater nemen om niet. (TELOS)

Tegenwoordige kentekenen van de bruid van Christus

Kentekenen van de bruid van Christus zijn deze:
"De bruid van de zeeman", schilderij van de Nederlandse kunstschilder Adolph Artz (1837-1890).
a. Zij ziet uit naar de komst van haar bruidegom:
Opb 22:17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, het levenswater nemen om niet. (TELOS)
b. Zij grijpt in het geloof naar de hemelse Bruidegom en spreekt : Mijn vriend is de mijne en en ik ben de zijne (Hoogl. 2: 16), in weerwil van het gevoel van haar algehele onwaardigheid geeft zij hem zonder bedenken het jawoord (Gal. 1: 16).

c. Zij verheugt zich zeer, dat hij haar schuld op zich genomen heeft en dat al zijn rijkdom haar zal toebehoren (Gal. 2: 20; Jes. 45: 24; Filp. 1: 21).

d. Zij geeft Hem van het ogenblik af haar hart, haar wil; wat zij is, heeft en vermag, dat is van nu af aan niet meer haar eigendom, maar behoort aan Hem, die haar het eerst en zozeer heeft liefgehad (2 Kor. 5 : 14). Gelijk hij met het zijne de onze wordt, zo worden wij met het onze de zijnen (Hoogl. 6 : 2; Luk. 15: 31).


e. Zij dient en gehoorzaamt hem alleen, want zij gedenkt bestendig aan de roepstem: Hij is uw Heer, U zult Hem aanbidden. (Ps. 45: 11, 12; Ef. 5 : 24).

f. Zij looft en prijst hem ten allen tijde en over alles (Ps. 44: 2).

g. Zij is aangedaan met haar tooi met blinkend en fijn lijnwaad, met de gerechtigheden van de heiligen (Openb. 19 : 8; Jes. 61: 10).

h. Zij laat zich door niets van zijn liefde scheiden, het is een verloving voor eeuwig (1 Kor. 15: 19; Rom. 8: 35).

Confirmation, schilderij door William Llewellyn (1907).

Toepassing op de afzonderlijke gelovigen

Wat van het gehéél van Gods volk geldt, vindt zijn toepassing ook op de afzonderlijke zielen (Openb. 3: 17). Een trouwe bruidegom bemint, versiert, verzorgt zijn verloofde, haalt haar tot de bruiloftsvreugde naar huis. Wat doet de hemelse Bruidegom? Hij heeft ons, armen, diepschuldigen met zijn bloed gekocht. Hij zag ons, ellendigen, gekwetsten, beschadigden, in ons bloed liggen en erbarmde zich over ons (Ezech. 16: 6). Hij heeft een verbond met ons gemaakt, dat alles, wat het zijne is, ons eigendom zal worden. Hij bemint het tederst ons die in Hem geloven (Ef. 5: 25). Hij schenkt en bekleedt ons met een heerlijk tooisel (Ps. 45: 10; Jes. 61 : 10). Hij acht ons hoog en kostbaar (Ps. 17: 8). Hij voedt en verzorgt de zijnen (Luk. 22: 35). Hij gaat zeer vriendelijk met hen om (Ps. 45: 3). Hij geeft hun de bruidschat van de Heilige Geest (Ef. 1 : 13, 14). Hij leert, onderwijst en leidt ons (Ps. 32: 8). Hij voedt ons met zijn vlees en bloed (Joh. 6: 53) en haalt ons eindelijk naar huis tot de eeuwige vreugde (Joh. 14:1v; vgl. voor de vreugde Matth. 25: 21).

In Opb. 22:17 vinden wij een opwekking voor het collectief, het geheel ("de bruid"), en ook voor het individu ("hij die het hoort"):
Opb 22:17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, het levenswater nemen om niet. (TELOS)
"Een jongen en een meisje zien uit naar de dag van de bruiloft. Wat leven ze er naar toe. Christus ziet uit naar de dag van zijn bruiloft. Zien wij er net zo naar uit als Hij........‘wat een dag, wat een dag zal dat zijn’!"  (Jaap Fijnvandraat)[2]

Toekomst

In het toekomende vrederijk zal Israël, in het bijzonder Jeruzalem, 'de dochter van Sion', de bruid van de Koning zijn. De gemeente van Christus, door Hem van de aarde weggenomen, is de hemelse bruid van het Lam.

De ‘dochter van Sion’ is een dichterlijke benaming van Jeruzalem en/of Israël. “Het Hooglied” van Salomo is een goddelijke verkondiging omtrent God en zijn vrouw Israël. De dochter van Sion komt in het laatste Bijbelboek naar voren als een groot teken in de hemel:
“… Een groot teken werd gezien in de hemel: een vrouw bekleed met de zon en de maan onder haar voeten en op haar hoofd een krans van twaalf sterren. En zij was zwanger en schreeuwde, in weeën zijnde en pijn lijdende om te baren. (…) En zij baarde een zoon, een mannelijk (kind), die alle naties zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd weggerukt naar God en naar zijn troon…” (12:1, 5).
De twaalf sterren op haar hoofd stellen de twaalf stammen of de twaalf apostelen voor. De vrouw baarde een zoon, dat is Christus. Alleen Israël kan van de Messias zeggen: ‘een kind is ONS geboren, een zoon is ONS gegeven’ (Jes. 9:5. Vgl. Micha 5:1). Zo zegt Paulus in Rom. 9:5: ‘uit HEN is naar het vlees de Christus’ . Hij zegt niet: "uit ons", uit de Gemeente van bekeerde joden en heidenen. Hij haalt in Rom. 11:26 aan: ‘Uit Sion zal de Redder komen’ (vgl. Jes. 59:20)  Israël is de bruid en vrouw van Jahweh, de God van Israël. Door haar overspel was de huwelijksband praktisch verbroken:
Jes 50:1 Zo zegt de HEERE: Waar is de echtscheidingsbrief van uw moeder waarmee Ik haar weggezonden heb? Of wie van Mijn schuldeisers is het aan wie Ik u verkocht heb? Zie, om uw ongerechtigheden bent u verkocht, om uw overtredingen is uw moeder weggezonden. (HSV)
Hos 2:2 (2-1) Twist tegen ulieder moeder, twist, omdat zij Mijn vrouw niet is, en Ik haar Man niet ben; en laat ze haar hoererijen van haar aangezicht, en haar overspelerijen van tussen haar borsten wegdoen. (SV)
Maar God zal na "veel dagen" de band herstellen:
Hos 3:3 En ik zei tegen haar: U moet veel dagen bij mij blijven, u mag geen hoererij bedrijven; u mag geen andere man toebehoren, en ook ik zal niet bij u komen. Hos 3:4 Want de Israëlieten moeten veel dagen zonder koning en zonder vorst blijven, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod en afgodsbeelden. Hos 3:5 Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HEERE, hun God, zoeken en David, hun koning. Zij zullen zich in diep ontzag tot de HEERE en Zijn goedheid wenden, in later tijd. (HSV)
Hos 2:16 (2-15) En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat gij [Mij] noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn Baäl! (...) Hos 2:18 (2-17) En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. Hos 2:19 (2-18) En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. Hos 2:20 (2-19) En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen. (...) Hos 2:23 (2-22) En Ik zal ... Mij ontfermen over Lo-ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O, mijn God!" (SV)

Bronnen

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Eerste deel A - J. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1867) s.v. Bruid, Bruidegom. Tekst hiervan is op 26 sept. 2017 verwerkt.

Jaap Fijnvandraat, Christus en zijn bruidsgemeente, op Jaapfijnvandraat.nl, zonder jaar. Internetadres: http://jaapfijnvandraat.nl/index.php?page=artikel&id=2459

Voetnoot

  1. Woordenboek Nederlands. Haarlem: Dutchbook, 2006.
  2. 2,0 2,1 Jaap Fijnvandraat, Christus en zijn bruidsgemeente, op Jaapfijnvandraat.nl, zonder jaar. Internetadres: http://jaapfijnvandraat.nl/index.php?page=artikel&id=2459