Ebed-Melech

Uit Christipedia

Ebed-Melech (ook geschreven Ebed-MelekEved Melech) was een Koesjietische (= Nubische, Ethiopische) hoveling in dienst van koning Zedekia van Juda. 

Naam. Zijn naam betekent “knecht van de koning”. Hij was een eunuch, dat is een met het oog op de harem van de koning gecastreerde (gesnedene, ontmande). De Statenvertaling vertaalt het Hebreeuwse woord voor Koesjiet (Cusjiet) als “Moorman”, de Herziene Statenvertaling heeft “Cusjiet”.

Barmhartig. Hij trok zich het lot van Jeremia aan en pleitte voor hem bij de koning Zedekia, die de staatsgevaarlijk geachte profeet op advies van anderen in een put had gedaan. Jeremia zou volgens Ebed-Melech verhongeren. De hoveling verkreeg toestemming om Jeremia uit de put te halen. Ziedaar een ‘barmhartige Samaritaan’ in het Oude Testament!

Jeremia wordt op bevel van Ebed-Melech uit de kuil getrokken, prent van Jan Luyken (1712).

Behoudenis. God liet Ebed-Melech daarna door de mond van Jeremia weten dat hij in het leven behouden zou worden bij de verovering van Jeruzalem door de Chaldeeën (Jer. 38: 7-13; Jer. 39: 16-18).

Jer 39:16 Ga tegen Ebed-Melech, de Cusjiet, zeggen: Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zie, Ik ga Mijn woorden over deze stad brengen, ten kwade en niet ten goede; op die dag zullen ze voor uw ogen geschieden. Jer 39:17 Op die dag zal Ik u echter redden, spreekt de HEERE, en u zult niet in de hand van de mannen gegeven worden voor wie u met schrik bevangen bent. Jer 39:18 Voorzeker, Ik zal u beslist bevrijden. U zult niet vallen door het zwaard en u zult uw leven tot buit hebben, omdat u op Mij hebt vertrouwd, spreekt de HEERE. (HSV)

Ebed-Melech trekt Jeremia uit de put.