Gilead (landschap)

Uit Christipedia

Gilead (“steenhoop der getuigenis”) is een landschap in het Overjordaanse, genoemd naar de gelijknamige steenhoop die Jakob oprichtte als getuigenis van het verbond met zijn oom Laban. Het gebergte Gilead is het bergachtige deel ervan, boven de rivier Jabbok gelegen. 

Jakob vluchtte vanuit Paddan-Aram, waar hij zijn oom Laban twintig jaar gediend had, in de richting van het gebergte Gilead.

Ge 31:21 En hij vlood, en al wat het zijne was, en hij maakte zich op, en voer over de rivier, en hij zette zijn aangezicht naar het gebergte Gilead. (..) Ge 31:25 En Laban achterhaalde Jakob; Jakob nu had zijn tent geslagen op dat gebergte; ook sloeg Laban met zijn broederen [de] [zijne] op het gebergte van Gilead. (SV)

Jacob en zijn schoonvader Laban ontmoeten elkaar op het gebergte Gilead

Op het gebergte sloten Laban en Jakob een verbond. Daartoe liet Jacob een hoop stenen maken, waarop zij vervolgens aten. Laban noemde de hoop “hoop van de getuigenis

Ge 31:47 En Laban noemde hem Jegar-sahadutha; maar Jakob noemde denzelven Gilead. Ge 31:48 Toen zeide Laban: Deze hoop zij heden een getuige tussen mij en tussen u! Daarom noemde men zijn naam Gilead, (SV)

Beide uitdrukkingen betekenen "steenhoop der getuigenis". Laban gebruikt een Aramees woord, Jakob een Hebreeuws woord. Gilead was bekend om zijn balsem en kruiden.

Jer 8:22 Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen? (SV)

Jer 46:11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte! Tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen heling voor u. (SV)

Er liep een karavaanweg van Gilead via centraal Kanaän naar Gaza en Egypte. Een karavaan van Ismaëlitische kooplieden uit Gilead voerde Jozef mee naar Egypte.

Ge 37:25 Vervolgens gingen zij zitten om de maaltijd te gebruiken. {de maaltijd te gebruiken-Letterlijk: brood te eten.} Toen ze hun ogen opsloegen, zagen zij, zie, een karavaan van Ismaëlieten uit Gilead aankomen. En hun kamelen droegen specerijen, balsem en mirre, en zij waren op weg om dat naar Egypte te brengen. (HSV)