Haat

Uit Christipedia

Haat is een gevoel van diepe afkeer, een sterk gevoel van mishagen tegen iemand of iets, die resp. dat men niet dulden kan. Haten is dat gevoel hebben.

Haat is de beweging van het hart ten opzichte van een voorwerp, dat hem onuitstaanbaar, schandelijk en verwerpelijk dunkt. Het is de besliste tegenzin, die niet wil, dat er een voorwerp is dat voor het gevoel onaangenaam, ondragelijk is. Van zulk een voorwerp afkerig, zoekt het gemoed met al de kracht van zijn wil het van zich af te stoten en, ware 't mogelijk, het te vernietigen. Haat kan tot moord leiden. Daarom, wie zijn broeder haat, is een doodslager (1 Joh. 3: 15).

Men kan haat koesteren. Blinde haat is fel en onredelijk. Haat zaaien is aanzetten tot haat[1].

Synoniemen. Woorden die (bijna) dezelfde betekenis hebben zijn afkeer, hekel, nijd en vijandschap. Met deze heeft haat gemeen: een sterk gevoel van mishagen tegen iemand of iets, die resp. dat men niet dulden kan. In de zachtste zin wordt dat sterke gevoel van mishagen hekel of afkeer genoemd. Afkeer drukt een sterkere graad uit dan hekel.

Is het gevoel van mishagen en onverdraagzaamheid zo sterk, dat het zich in daden kan uiten, dan wordt het haat. Haat wil niet dat iemand er ís, nijd wil niet dat iemand iets hééft: zo staat de haat in het midden tussen nijd en moord. Nijd leidt tot haat, haat tot moord. Koning David had haters (Ps. 21:8). Wanneer onder mensen haat en nijd is, is er onder hen grote, merkbare onmin.

Bij vijandschap treden de daden, die het gevolg zijn van de haat, meer op de voorgrond, en wordt de zucht om te benadelen hoofdzaak.

Tegendeel van liefde. Haat is het tegendeel van liefde die zich overgeeft en er naar streeft zich ten nauwste met een ander te verbinden.

Wortel: zelfzucht. De zelfzucht is de diepste wortel van de haat. Amnon, de eerste zoon van David, had zijn halfzus Tamar lief en wilde geslachtsgemeenschap met haar hebben, wat zij niet wilde. Zijn onreine liefde, die slechts het eigen genot zocht ... toen zij haar doel niet bereikte (ze werd versmaad), of toen zij aan haar lust had voldaan, verkeerde in bittere haat (2 Sam. 13 : 15):
2Sa 13:14  Doch hij wilde naar haar stem niet horen; maar sterker zijnde dan zij, zo verkrachtte hij haar, en lag bij haar.  2Sa 13:15  Daarna haatte haar Amnon met een zeer grote haat; want de haat, waarmee hij haar haatte, was groter dan de liefde, waarmee hij haar had liefgehad; en Amnon zei tot haar: Maak u op, ga weg. (CP[2])
Daar doet zich het vuur van de onreine liefde, van de zelfzucht kennen als kwade wellust, daarna moordlust - als een voortvretend vergif en verterend vuur. David ondervond dat zijn mensenliefde met haat vergolden werd door zelfzuchtige goddelozen.
Ps 109:1 Een psalm van David, ... O God van mijn lof! zwijg niet.  Ps 109:2  Want de mond van de goddeloze en de mond van het bedrog zijn tegen mij opengedaan; zij hebben met mij gesproken met een valse tong. Ps 109:3  En met hatelijke woorden hebben zij mij omsingeld; ja, zij hebben mij bestreden zonder oorzaak. Ps 109:4  Voor mijn liefde, staan zij mij tegen; maar ik was [steeds] [in] [het] gebed. Ps 109:5  En zij hebben mij kwaad voor goed vergolden, en haat voor mijn liefde. (CP[2])
Evenzo bewerkte ook Jezus' reine goddelijke liefde die zich geheel wil overgeven en daardoor het hart wil winnen en behouden, vrij en zalig maken, waar zij een door de zelfzucht verhard hart treft, gloeiende dodelijke haat. Dit moest de liefde van God in Christus ervaren.

Haat bij God

Het kan nu echter niet missen, dat die hatelijke zelfzucht en al het uit haar voortkomende kwade juist door God, omdat Hij de liefde zelf is, tot in de dood wordt gehaat. Dat is de ware goddelijke haat tegenover de duivelse. God haat niets wat Hij („goed") heeft gemaakt; de leven scheppende is ook leven gunnende liefde. Maar Hij haat het door de zonde bedorvene en heeft een heilige begeerte, het te vernietigen.

God haat inzonderheid de afgoderij (Deut. 12: 31), de valse godsdienst (Jes. 61 : 8), een valse eed (Zach. 8: 17), de hoogmoed (Spr. 6: 16), de boosheid (Ps. 45 : 8), de ongerechtigheid (Hebr. 1: 9). De kwaaddoener die willens en wetens het kwade doet en die geweld lief heeft, haat Zijn Ziel (Ps. 11 : 5), d. i. Hij haat hem van ganser harte, in zijn binnenste.

God heeft Jakob liefgehad, doch zijn broer Ezau om diens goddeloosheid gehaat, d.w.z. een diepe afkeer van hem gehad, hem verafschuwd.
Mal 1:2  Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE, maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad? Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad, Mal 1:3  en Ezau heb Ik gehaat. Ik heb zijn bergen gemaakt [tot] een woestenij, en zijn erfelijk bezit [prijsgegeven] aan de jakhalzen van de woestijn. Mal 1:4  Hoewel Edom zegt: Als wij verwoest worden, bouwen wij de puinhopen weer op, zegt de HEERE van de legermachten dit: Zullen zíj bouwen, dan zal Ík afbreken, en men zal hen noemen: Goddeloos gebied, en: Het volk waarop de HEERE tot in eeuwigheid toornig is. (SV)

Haat bij heiligen

Daarom moeten ook wij met heilige ijver het kwade haten (Ps. 97: 10. Spr. 8: 7, 13. Amos 5: 15. Rom. 12: 9); alle valse wegen (Ps. 119: 104, 128) ontvlieden en bij de goddelozen niet zitten (Ps. 26: 5) en degenen haten, die op valse ijdelheden acht nemen (Ps. 31: 7); de kwade ranken (d. i. de twijfelaars) (Ps. 119: 113); degenen die God haten (Ps. 139: 21). Wij moeten de rok haten die van het vlees bevlekt is (Judas 23). Het on- en tegengoddelijke moeten wij haten met een volkomen haat (Ps. 139: 22).

Jezus leert dat iemand, om zijn discipel te zijn, zijn vader, moeder, vrouw, kinderen, broers en zusters, en zijn eigen leven moet haten, d.w.z. niet dulden dat zij de navolging van de Meester in de weg staan.

Lu 14:25 Vele menigten nu gingen met Hem mee; en Hij keerde Zich om en zei tot hen:  Lu 14:26  Als iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn broers en zijn zusters, ja, zelfs ook zijn eigen leven, kan hij mijn discipel niet zijn.  Lu 14:27  Wie zijn kruis niet draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn. Lu 14:28  Want wie van u, die een toren wil bouwen, gaat niet eerst de kosten zitten berekenen, of hij wel genoeg heeft om hem te voltooien? (...) Lu 14:33  Zo kan dan ieder van u, die niet afscheid neemt van al zijn bezittingen, mijn discipel niet zijn. (Telos)

Wanneer een op zichzelf beminnenswaardig voorwerp ons hart van de liefde tot God wil aftrekken, dan moet het als een verderver met heilige ijver van het hart worden losgescheurd, al doet het ook pijn en al schijnt het liefdeloos. Ook het eigen leven moet, wanneer het zich verzet tegen de volkomen overgave aan den Heer, gehaat, in die hoedanigheid niet geduld worden.

Jezus leert zijn leerling zijn of haar leven te haten in deze wereld, voorzover het in zelfzucht een verhindering voor vrucht dragen vormt.
Joh 12:23  Maar Jezus antwoordde hun en zei: Het uur is gekomen dat de Zoon des mensen wordt verheerlijkt. Joh 12:24  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen; maar als zij sterft, draagt zij veel vrucht.  Joh 12:25  Wie zijn leven liefheeft, verliest het; en wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren tot het eeuwige leven. (Telos)
Het is onmogelijk, het goddelijke en tegengoddelijke tegelijk lief te hebben. Men kan niet tegelijk hebzuchtig de god van de rijkdom (Mammon) dienen èn God dienen.
Mt 6:24  Niemand kan twee heren dienen, want hij zal of de een haten en de ander liefhebben, of zich aan de een hechten en de ander verachten. U kunt niet God dienen en Mammon. (Telos)

Haat tegen God

De Poolse band Haat (foto 2018) verraadt sinistere, duivelse invloed[3]. De muziekgroep maakte nummers als "De demon die de aarde maakte", "Kaïns weg", "Ontwaking van de leugenaar", "Anaclasis - Een spookachtig evangelie van boosaardigheid en haat". Een bassist van de band stierf in 2013 op 27-jarige leeftijd als gevolg van een hartritmestoornis.

De satan kan in zijn nijd God niet dulden en haat Hem, die de hoogste liefde is, als een verwoede vijand. Maar zijn haat tegen God is onmachtig, daarom beproeft hij zijn sterke tegenzin tegen God door te zetten bij datgene, wat van God is. Onder geveinsde welmenendheid zoekt hij de mensen te verleiden tot blinde haat tegen God en Christus (Joh. 15: 18-25. Ps. 35: 19), en daardoor in de dood te brengen, want „allen, die mij haten, beminnen de dood" spreekt de eeuwige wijsheid (Spr. 8: 36)

God bezoekt de misdaad van hun voorgeslacht aan degenen die Hem haten, zij worden bestraft.
Ex 20:3  Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Ex 20:4  Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, [van] [hetgeen] boven in den hemel is, noch [van] [hetgeen] onder op de aarde is, noch [van] [hetgeen] in de wateren onder de aarde is. Ex 20:5  Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde [lid] dergenen, die Mij haten;  Ex 20:6  En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden. (SV)
Mozes wenste dat de haters van God voor diens aangezicht zullen vluchten.
Nu 10:33  Zo trokken zij drie dagreizen van de berg des HEEREN; en de ark van het verbonds des HEEREN reisde voor hun aangezicht drie dagreizen, om voor hen een rustplaats uit te speuren. Nu 10:34  En de wolk des HEEREN was des daags over hen, als zij uit het leger verreisden.  Nu 10:35  Het geschiedde nu in het optrekken van de ark, dat Mozes zei: Sta op, HEERE! en laat Uw vijanden verstrooid worden, en Uw haters van Uw aangezicht vluchten!  Nu 10:36  En wanneer zij rustte, zei hij: Kom terug, HEERE! [tot] de tien duizenden der duizenden van Israël! (CP[2])

Haat tegen de broeder, tegen Gods kinderen

Voor de satan, leugenaar en moordenaar vanaf het begin, is het reeds voldoende, wanneer hij in een hart slechts haat tegen de broeder, inzonderheid tegen de kinderen van God kan aanblazen. Hij weet dat wie zijn broeder haat, niet slechts als doodslager voor God geldt, maar ook zelfs waarheid en leven en liefde verbeurt (1 Joh. 3: 15 ; 4: 20). Wie haat en benijdt, die verkrijgt niets (Jak. 4: 2) en verliest alles, namelijk zijn God. Zo ontvlamt de vorst der wereld, inzonderheid de wereld tot haat tegen de discipelen van Christus (Joh. 17: 14. 1 Joh. 3 : 13). Zij moeten door iedereen worden gehaat omwille van Zijn naam, van de belijdenis van Zijn naam (Matth. 10: 22). In hen wordt Christus zelf vóór en na gehaat (Joh. 7: 7; 15: 18, 19). Maar wie de rechtvaardige haten, zullen schuldig verklaard worden (Ps. 34: 22); God maakt ze te schande.

Wie meent, dat Hij God liefheeft en nog zijn broeder haat, die is een leugenaar (1 Joh. 4: 20), en de Heer brengt de leugenaars om; wie zegt, dat hij in het licht is en zijn broeder haat, die is nog in de duisternis (1 Joh. 2: 9, 11). En zolang iemand in de duisternis is en het kwade doet, haat hij het in Christus verschenen Godslicht (Joh. 3: 20).

Onze houding tegenover haters

Hoe moet zich nu de vrome tegenover zijn haters gedragen? De haters van God moet hij haten (Ps. 26: 5; 139: 21). Wanneer een medemens hem haat, mag hij hem niet wederhaten; hij mag in 't algemeen zijn broeder niet haten in zijn hart (Lev. 19: 17)
Le 19:16  U mag onder uw volksgenoten niet met lasterpraat rondgaan, u mag uw naaste niet naar het leven staan. Ik ben de HEERE.  Le 19:17  U mag in uw hart uw broeder niet haten. U moet uw naaste zeker terechtwijzen, zodat u geen zonde op hem laadt.  Le 19:18  U mag geen wraak nemen of een [wrok] koesteren tegen uw volksgenoten, maar u moet uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de HEERE. (HSV)
Ja, wanneer u de ezel van uw hater onder zijn last ziet liggen, wees dan niet nalatig, om uw hater te helpen het dier overeind te helpen (Ex. 23: 5).
Ex 23:4  Wanneer u een rund van uw vijand of zijn verdwaalde ezel aantreft, moet u het [dier] beslist bij hem terugbrengen. Ex 23:5  Wanneer u de ezel van iemand die u haat, onder zijn last ziet liggen, moet u zich ervan weerhouden om het aan hem over te laten. U moet [de ezel] beslist samen met hem overeind helpen. (HSV)
Onder het joodse volk in Jezus' dagen op aarde vernam men de uitspraak: „u moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten." Hiertegenover stelt Christus het woord, dat hijzelf heeft vervuld : „doet goed aan degenen die u haten" (Matth. 5 : 44).
Poster gedragen tijdens de Vrouwenmars in Francisco (VS), maart 2017.

Terwijl de christen aldus persoonlijk de vijand moet liefhebben en de hater weldoen, mag hij tevens om hulp tegen zijn haters bidden (Ps. 18: 18 ; 69: 15) en ervaren tot lof en dank, hoe God redt uit de hand van allen die ons haten (Luk. 1: 71).

Bron

VanDale.nl, s.v. Haat., Haten. Geraadpleegd 25 juli 2020.

Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908), s.v. Afkeer — haat — hekel — vijandschap.

Voetnoten

  1. VanDale.nl, s.v. Haat., Haten. Geraadpleegd 25 juli 2020.
  2. 2,0 2,1 2,2 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  3. Er zijn meer dan dergelijke muziekgroep, bijvoorbeeld de band EyeHateGod, in uitspraak gelijk aan "I hate God" ("Ik haat God"). Wie God haat, haat zijn eigen ziel.