Hebreeën (Israëlieten)

Uit Christipedia

Hebreeën is een synoniem van "Hebreeërs", het meervoud van "Hebreeër". De naam is waarschijnlijk ontleend aan hun herkomst: van de overkant (Hebr. eber), namelijk van de rivier de Eufraat, gezien vanuit Kanaän en Egypte.

De Hebreeën zijn de afstammelingen van Heber, het betachterkleinkind van Sem, de zoon van Noach (zie de geslachtslijn in het kader).

Geslachtslijn van Heber
 
 
Noach
 
 
 
 
 
 
 
 
Sem
 
 
 
 
 
 
 
 
Arfachsad
 
 
 
 
 
 
 
 
Kainan
 
 
 
 
 
 
 
 
Selah
 
 
 
 
 
 
 
 
Heber
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Peleg
 
Joktan
 
 
 
 
 
Rehu
 
 
 
 
Serug
 
 
 
 
Nahor
 
 
 
 
Terah
 
 
 
 
Abraham
 
 
 
 
...
 
 
 
 
Jezus

In het Oude Testament is "Hebreeën" een benaming van de Israëlieten. De Hebreeuwse vrouwen heten Hebreeïnnen (Ex. 1:15). De naam "Hebreeën"  betekent waarschijnlijk "die van de overkant", dat wil zeggen: "die van de overkant van de rivier de Eufraat komen".

Jozef verklaart tegenover Egyptenaars dat hij is ontvoerd “uit het land van de Hebreeën”. In het land Kanaän woonde zijn familie, die Jozef “Hebreeën” noemt.

Ge 40:15 Want ik ben met geweld ontvoerd uit het land van de Hebreeën; en ook hier heb ik niets gedaan waarvoor men mij in deze kerker zou moeten zetten. (HSV)

Samen eten met de Hebreeën was voor de Egyptenaren ten tijde van Jozef een gruwel.

Ge 43:32 Zij dienden op: voor hem apart, voor hen apart en voor de Egyptenaren die met hem aten apart. De Egyptenaren mogen namelijk niet [samen] met de Hebreeën de maaltijd gebruiken, omdat dat voor de Egyptenaren een gruwel is. (HSV)

God noemt Zichzelf 'de God der Hebreeën'. Hij zei tot Mozes:

Ex 3:18 Dan zullen zij naar uw stem luisteren, en u zult gaan, u en de oudsten van Israël, naar de koning van Egypte, en u moet tegen hem zeggen: De HEERE, de God van de Hebreeën, is naar ons toe gekomen. Nu dan, laat ons toch drie dagreizen ver de woestijn intrekken, opdat wij de HEERE, onze God, offers brengen. (HSV)

De apostel Paulus was "een Hebreeër uit de Hebreeën".

Flp 3:4 ... Als iemand anders meent op vlees te kunnen vertrouwen, ik nog meer: Flp 3:5 besneden op de achtste dag, uit het geslacht van Israel, van de stam van Benjamin, Flp 3:6 een Hebreeër uit de Hebreeën; wat de wet betreft een farizeeer; wat de ijver betreft een vervolger van de gemeente; wat de gerechtigheid betreft die in de wet is, onberispelijk. Flp 3:7 Maar wat winst voor mij was, heb ik om Christus’ wil schade geacht. (TELOS)

2Co 11:22 Zijn zij Hebreeen? Ik ook. Zijn zij Israelieten? Ik ook. Zijn zij Abrahams nageslacht? Ik ook. (TELOS)

De Brief aan de Hebreeën, een boek in het Nieuwe Testament, is geschreven aan Israëlieten (of Joden) die in de Heer Jezus geloofden.