Hoorn

Uit Christipedia

De hoorn (meervoud hoornen of horens) is het verweermiddel en hoofdsieraad van os en bok. In de oude tijd werd de hoorn door de mens gebruikt onder andere als blaasinstrument. Het brandoffer- en reukofferaltaar hadden hoornen aan hun hoeken. De hoorn is in de Schrift een zinnebeeld van sterkte, macht, overwinning.

Ram. Foto door Markbyzewski

Abraham werd door God ervan weerhouden zijn zoon Izak te offeren. Daarna zag hij achter zich of in de achtergrond een ram, dat aan zijn hoorns werd vastgehouden in een struik. Hij offerde deze ram in de plaats van zijn zoon.

In de oude tijd gebruikte men hoornen tot drinkbekers en blaasinstrumenten. Of men echter onder de in Joz. 6 : 5 en 1 Kron. 25: 5 vermelde hoornen natuurlijke hoornen of metalen instrumenten in de vorm van een hoorn moot verstaan, is niet met zekerheid uit te maken. Dat muzikale instrumenten uit metaal vervaardigd werden, zien wij uit Num. 10:2.

De hoorn die voor de gehoornde dieren strekt tot verwering en sieraad, is tegelijk een vaak voorkomend zinnebeeld van sterkte (Am. 6 : 13) en eer , en van daaraan verwante denkbeelden: hulp, overwinning, heil, magt, heerschappij, heerlijkheid.

Am 6:13 Gij, die blijde zijt over een nietig ding; gij, die zegt: Hebben wij ons niet door onze sterkte hoornen verkregen? (SV)

Jozefs heerlijkheid en macht wordt in de zegen van Mozes (Deut. 33: 17) met de hoornen van de eenhoorn vergeleken. Als zinnebeeld der overwinning zet (1 Kon. 22 : 11) de leugenprofeet Zedekia zich ijzeren hoornen op (vgl. Micha 4: 13). De hoornen verhoogen beduidt: overwinning schenken (1 Sam. 2: 1, 10. Ps. 89: 18, 25; 92: 11; 112 : 9 ; 148: 14. Klaagl. 2: 17).

Daarentegen de hoornen in het stof leggen (Job 16: 15), is zoveel als ontmoedigd, overwonnen nederliggen; de hoorn afhouwen, verbreken (Jer. 48 : 25; Klaagliederen. 2: 3), iemand verootmoedigen; de hoornen wederom laten wassen (Ezech. 29:21), weer herstellen. Naar den hebreeuwse tekst luidt deze plaats echter: ik wil een boom uit Davids huis laten uitgaan. Onder deze hoorn kan niemand anders bedoeld zijn dan de beloofde hoorn des heils uit het huis van David (Ps. 132: 17; Luk.1 : 69), d. i. diegene in wiens naam de overwinning is over alle vijanden (vs, 74). Het Hebreeuwse woord voor uitspruiten, zamach, is ogenschijnlijk een aanduiding van de beloofde zemah, spruit (Zach. 3: 8; 6: 12; vgl. Jes. 4: 2. Jer. 33: 16). David noemt de Heer zelf de hoorn van zijn heil (2 Sam. 22: 3; Ps. 18: 3).

In de gezichten der profeten zijn hoornen zinnebeelden van de aan het Godsrijk vijandige wereldmachten. Zo in Zacharia's gezicht van de horens en de smeden (1 : 18 vv).

Zac 1:18 Ik sloeg mijn ogen op en zag, en zie: vier horens. Zac 1:19 En ik zei tegen de Engel Die met mij sprak: Wat betekenen deze [horens]? En Hij zei tegen mij: Dat zijn de horens die Juda, Israël en Jeruzalem verstrooid hebben. Zac 1:20 Vervolgens liet de HEERE mij vier smeden zien. Zac 1:21 Toen zei ik: Wat komen die doen? Hij zei: Dat waren de horens die Juda verstrooid hebben, zozeer dat niemand zijn hoofd kon opheffen. Maar dezen zijn gekomen om hun schrik aan te jagen [en] om de horens van de heidenvolken neer te werpen, die de hoorn opgeheven hebben tegen het land Juda om het te verstrooien. (HSV)

De onder het beeld van de vier hoornen voorgestelde wereldmachten die aan het volk van God vijandig zijn, worden door vier smeden, d. i. de door God bepaald hiertoe geroepen werktuigen verootmoedigd. Volgens Baumgarten moeten de drie eerste smeden het menselijke der drie laatste wereldrijken voorstellen, de vierde daarentegen de voleinding der mensheid, wier wortel en toppunt in het levensbereik van het Israëlietische volk moet gezocht worden.

Desgelijks zijn (Dan. 7.7 v.; 24) in het gezicht van de vier wereldrijken en (Dan. 8 : 3 vv.) in het gezicht van het Perzische en Grieks-Syrische wereldrijk onder de hoornen de dragers der heidense wereldmagt te verstaan, onder de kleine hoorn Antiochus Epifanes (vgl. 1 Makk. 1 : 21 vv.), het Oudtestamentische voorbeeld van de antichrist, die heidense koning, die zich in de plaats van Jupiter, ja van God zelven wilde zetten en in wie het het eerst tot een strijd tussen de heidense beschaving en de geopenbaarde godsdienst kwam.

Ook in de gezichten der Openbaring van Johannes komen hoornen voor, en wel

  • Het beest uit de zee (Openb, 13 : 1 vv. vgl. 17 : 3) heeft tien hoornen, aanduidende al de wereldmachten die het beest zee ten dienste staan.
  • Het tweede beest (vs. 11) (de valse profeet, de werver voor het eerste dier) schijnt door zijn twee lamshoornen als één dat in zachtheid optreedt aangeduid to zijn, dat echter door de macht der welsprekendheid, door list en huichelarij een nog gevaarlijker werktuig van de Satan wordt, dan het eerste dier met zijn openlijke gewelddadigheid.
  • Het Lam (5 : 6), heeft zeven hoornen en zeven ogen; zijn macht is een heilige en heilzame macht, die in alziendheid en heilige wijsheid wordt uitgeoefend. Hem, het lam Gods dat geslacht is, dat door lijden van het dood tot heerlijkheid verheven is, is gegeven alle macht in hemel en op aarde, een heerschappij die met alwetendheid en met de hoogste wijsheid is verbonden.

De hoornen aan de vier hoeken van het brandofferaltaar, zijn zonder twijfel eveneens zinnebeelden van het heil, hetgeen ook blijkt uit het doel, waartoe zij dienden:

  • Zij dienden niet enkel tot versiering van het altaars of, zoals men vermoed heeft, om er de offerdieren aan vast te binden, maar het offerbloed werd aan die hoornen gestreken of zij werden er mee besprengd (Exod. 29: 12; Lev. 4: 7, 25; 30: 34; 8: 15; 9: 19; 16: 18. Ezech. 43: 20), om zinnebeeldig voor te stellen, dat in de genadevolle aanneming van het vergoten offerbloed aan de boetvaardige zondaar heil , hulp en overwinning over de zonde geschonken is. Ook in dit opzicht is Christus de waarachtige hoorn des heils.
  • Zij die zonder voorbedachten rade iemand om het leven hadden gebracht zochten bescherming en redding voor de bloedwreker, door de hoornen van het altaar vast te houden, waardoor zij zich stelden onder de helpende genade Gods (1 Kon. 1: 50; 2: 28). Daar dientengevolge de betekenis van het altaar voornamelijk in de hoornen werd uitgedrukt, was de verbreking of ontwijding van de hoornen de vernietiging en ontwijding van het altaar zelf (Amos 3: 14.; Jer. 17:1).

De hoornen van het reukaltaar waren met goud overtogen, die van het brandofferaltaar met ijzer. Zij hadden waarschijnlijk de gedaante van hoornen, gelijk men het ook op afbeeldingen van heidensche altaren nog ziet. Sommigen menen dat zij de vorm hadden van pyramiden of obelisken.

Het grote brandofferaltaar van de tweede tempel moet vier kubiekvormige verhogingen van steen aan de vier hoeken gehad hebben, elk een el in omvang.

Bron

Voor de eerste versie van dit lemma is in aug. 2011 tekst gebruikt (en gewijzigd) uit: H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Eerste deel A - J. 's Gravenhage: M.J. Visser, 1867.