Israël en het Palestina Mandaat

Uit Christipedia

Israël en Het Palestina Mandaat

Dit artikel

Dit artikel heeft niet tot doel enig waarde-oordeel te geven over de relatie, zo ze heden is tussen de staat Israël en de haar omringende volken. Die relatie is daarvoor te problematisch geworden en vraagt ter beoordeling daarvan specifieke deskundigheid.

Dit artikel heeft wel tot doel een bijdrage te leveren aan de discussie over de vraag waaraan de staat Israël haar recht ontleent om nederzettingen te stichten op de Westoever (Judea en Samaria). De voortdurende beschuldigingen (veelal ingegeven door politieke motieven binnen diverse internationale organisaties, met hun geledingen, o.a. de VN!) aan het adres van de staat Israël, als zou ze door de stichting van nederzettingen een bezettende macht zijn, doet vragen om een reactie. Aan dat tegengeluid wil dit artikel een eenvoudige bijdrage leveren in de vorm van een korte samenvatting van gebeurtenissen rondom het Palestina Mandaat over de periode 1897-1995.

Dit artikel is gebaseerd op de mening van een deskundig jurist, dr. M. De Blois, verbonden aan 'The Hague Initiative for International Co-operation' (thinc). Thinc is een organisatie die zich inzet voor Israël en het internationaal recht.

Bronnen

Wim Kortenoeven - De kern van de zaak. Feiten en Achtergronden van het Arabisch-Israëlisch Conflict (Soesterberg 2005) // Dr. Matthijs De Blois - Israël: een staat ter discussie? Over de internationaalrechtelijke positie van Israël (Heerenveen 2010) // RefDagbl 11 sept 2013 artikel Dr. M. de Blois // RD 10 dec 2019 artikel Mr. C.J. Wisse // RD 27 nov 2019 art Matthijs de Blois // Zicht no 2018-1, wetenschappelijk instituut SGP, art M. de Blois e.a. // Kroniek van de 20e Eeuw (Uitg. Agon, Amsterdam 1989) // Wikipedia // RD 9 juli 2022 art. Richard Donk Schipperen tussen recht en realiteit // 'de Banier' , ledenmagazine van de SGP, mei 2023

Geschiedenis 1897-1995

1880 In 1880 bleken in Palestina ca 34.000 Joden, 55.000 christenen, 65.000 nomaden en 141.000 moslims te wonen in het gebied, westelijk van de Jordaan. Tot 1903 kwamen daar, wat betreft de Joodse bevolking, nog eens ca 25.000 Joodse burgers bij. (Kortenoeven)

1897 Eerste Zionistische Congres

Opstelling van het Programma van Bazel door het Eerste Zionistische Congres. Het doel was de oprichting van een Joods nationaal tehuis in Palestina. Belangrijk initiatiefnemer was de joods-Oostenrijkse journalist Theodor Herzl. Hij publiceerde een jaar daarvoor zijn boek 'Der Judenstaat'. Vooral in Oost-Europa waren rond de eeuwwisseling antisemitische uitbarstingen aan de orde van de dag! Vele Joden vertrokken naar Palestina. Hoewel ook Argentinië werd genoemd als land van mogelijke vestiging, gaf men de voorkeur aan Palestina.

1909 Stichting van de eerste Joodse stad, Tel Aviv

1910 12e Duitse Zionistencongres te Frankfurt am Main

Tijdens dit congres (11 Sept) werd Palestina aangewezen als Nationaal Joods Tehuis.

1914 Oorlogsverklaring aan Turkije

Frankrijk, Engeland en Rusland verklaarden het Ottomaanse Turkije op 5 nov de oorlog. In Palestina woonden ca 80.000 Joodse immigranten.

1916 Verdelingsplan voor het Ottomaanse rijk

Engeland en Frankrijk maakten onderling afspraken, genoemd naar de twee belangrijkste onderhandelaars (voor Engeland Mark Sykes en voor Frankrijk Francois George-Picot) de 'Sykes-Picot-overeenkomst'. Het plan behelsde de verdeling van het gezag over voormalige niet-Turkse gebieden van het Ottomaanse rijk (mei 1916). De gebieden afzonderlijk hadden nog geen duidelijke begrenzing. Volgens de overeenkomst bestond de grens tussen de Franse invloedsfeer en de Britse geografisch vervolgens uit een bijna rechte lijn, getrokken tussen Akko aan de Middellandse Zee en Kirkuk in het Noordoosten. Frankrijk kreeg Libanon en Syrië, het gebied noordelijk van de lijn, toegewezen. Groot-Brittannië kreeg Mesopotamië (later Jordanië en Irak genoemd), zuidelijk van de lijn. Palestina, dat zonder enige duidelijke begrenzing in het overjordaanse gebied aansloot bij Trans-Jordanië, werd gezien als 'Heilig land' en zou onder internationaal toezicht komen. Een duidelijke grens tussen beide gebieden Palestina en Jordanië bestond nog niet. De stad Haifa met omgeving zou Brits worden.

Wel hadden de Britten reeds eerder aan Hoessein-ibn-Ali (leider van een verzetsgroep tegen het Ottomaanse rijk) toegezegd medewerking te verlenen aan de totstandkoming van één groot Arabisch rijk (omvattend Syrië, Libanon, Jordanië, Irak en het Arabisch Schiereiland) in ruil voor aansluiting bij de geallieerden. Onder druk van de gemaakte afspraken met medegeallieerden kon Engeland zijn toezeggingen niet geheel waar maken overeenkomstig de wens van Hoessein-ibn-Ali. Rivaliteit tussen de Arabieren was er bovendien de oorzaak van dat Hoessein-ibn-Ali slechts gedeeltelijk in zijn streven naar het koningschap werd gesteund. Hij zag zichzelf reeds als machthebber te Mekka. De genoemde delen van het Ottomaanse rijk die als een geheel het ene Arabische rijk zouden moeten vormen, kregen pas later eigen grenzen, maar vormden bij elkaar wel het thuisland voor de Arabische bevolking. Irak, deel van het gebied Mesopotamië, kreeg vrijwel direct een ruime mate van zelfbestuur. De bevolking had echter grote moeite om andere bevolkingsgroepen, veelal soms grote minderheden, te accepteren. Het land kreeg te maken met onlusten, ook gericht tegen de Britse aanwezigheid, die juist nu zo hard nodig was.

1917 De Balfour verklaring

Op 2 november stemde de Britse regering (via een brief van minister van Buitenlandse zaken, Arthur James Balfour en van de minister-president Lloyd George, met instemming van de Franse regering) in met het voorstel voor een Joods tehuis in Palestina, waarin geen afbreuk mocht worden gedaan aan de rechten van niet-Joodse gemeenschappen.

1918 De Ottomaanse troepen verslagen

Ottomaanse troepen werden juli 1918 in Palestina verslagen.

1919 Vredesconferentie te Parijs

Op de conferentie te Parijs werd op 25 februari het Handvest van de Volkenbond aangenomen.

1920 De Britse regering en een voorstel

Op 16 jan hield men in Parijs de eerste plenaire zitting van de Volkenbond.

De Britse regering kreeg bij een geallieerd overleg te San Remo steun voor het voorstel tot stichting van een Joods tehuis in Palestina (resolutie 25, april). Het Britse Mandaat omvatte Palestina en Transjordanië. Beide gebieden waren niet duidelijk begrensd. Ze overlapten elkaar. De Balfourverklaring bracht daarin verandering. De Balfourverklaring werd in het voorstel tot internationaal recht verklaard. Daarin was bepaald dat de gebieden langs de Jordaan en de Golf van Akaba de oostgrens van de regio Palestina zouden vormen. Dit overleg heeft meegewerkt aan de tot stand koming later van het Palestina Mandaat. Vooral Frankrijk en Engeland kregen na de eerste wereldoorlog, ter bescherming van de rechten van de plaatselijke bevolking, gebieden van het voormalige Ottomaanse rijk onder hun hoede. Frankrijk kreeg o.a. Syrië en Libanon toegewezen. Groot-Brittannië kreeg het mandaat over Palestina en Transjordanië, Irak (ook Mesopotamië genoemd) en een deel van de Golan.

1922 Het Palestina Mandaat

Het mandaat regelde het Brits gezag over Palestina en Transjordanië (24 juli werd het Mandaat van Palestina door alle 51 lidstaten van de Volkenbond goedgekeurd). Het Brits mandaat had betrekking op de delen zowel ten oosten als ten westen van de Jordaan. De Britten stonden garant voor een nationaal Joods tehuis in Palestina. Er was geen sprake van de stichting van een aparte Joodse staat. Bovendien behoefde het gehele mandaatgebied niet gereserveerd te zijn voor het bedoelde Joods tehuis. Het was wel zo dat door dit mandaat, door de Raad van de Volkenbond vastgesteld, Joden het recht op immigratie en vestiging werden gegarandeerd (art 6 van het Mandaat). Het Mandaat had een internationaalrechtelijke basis. Zolang geen trustschapsovereenkomst was gesloten, dienden de rechten van de bevolking binnen het mandaatgebied gerespecteerd te worden en te blijven. Zo'n trustschapsovereenkomst vermeldt welke autoriteit het bestuur binnen het trustgebied zal uitoefenen (later bevestigd door art 80 van het VN-Handvest). Om de belangen van de Joodse bevolking te dienen werd het 'Joods Agentschap' opgericht. Het mandaat werd verworpen door de Arabieren. Onder een groot deel van de Arabische bevolking groeide om allerlei redenen, zo die er waren, de haat tegen de Joodse kolonisten. Die haat en agressie werden onderdeel van hun ideologie. Ze wilden zondermeer geen Joods tehuis op, naar zij meenden, Arabische grond. Hierdoor was iedere poging tot enig zinvol overleg gedoemd te mislukken. De Britse overheid zag het probleem en meende de agressie te kunnen doen afnemen en de rust te herstellen door de instroom van Joodse immigranten in te dammen. Die toegeeflijkheid was politiek ingegeven door de Britse minister van koloniën, Winston Churchill (White Paper 3 juni 1922). Op 11 sept werd het Brits mandaat over Palestina officieel afgekondigd. Voor de Palestijnse Arabieren betekende deze dag een dag van nationale rouw.

Vooral na de komst van de eerste Zionistische pioniers, kwam een vestigingsgolf van Arabische groepen op gang. Het thuisland van de Arabische bevolking was echter niet beperkt tot het deel Palestina, maar werd vooral ook gevonden in de omringende Arabische landen. Palestijnse Arabieren hadden geen andere identiteit dan de overige Arabieren in het voormalige Ottomaanse rijk. Joodse burgers in Transjordanië zouden ook daar in vrijheid moeten kunnen blijven wonen.

1923 De 'splitsing'

De Raad van de Volkenbond stemde er mee in dat het gezag in het gebied van het mandaat, gelegen oostelijk van de Jordaan, met Britse steun, uitgeoefend zou worden door het Emiraat van Transjordanië. Door toe te geven aan de Arabische druk bij dit overleg, wilde Groot-Brittannië politieke rust bereiken in de regio. Transjordanië bleef wel mandaatgebied tot 1946, maar werd sinds 1923 constitutioneel bestuurd. De grens tussen de mandaatgebieden (Palestina en Trans-Jordanië), bedoeld als tehuis voor Joodse burgers, werd nu de Jordaan, waardoor qua oppervlak 'Palestina' beduidend kleiner werd. Het gebied Palestina werd nu het gebied westelijk van de Jordaan, Trans-Jordanië oostelijk van de Jordaan. Tevens werden de definitieve grenzen van de Golanhoogte vastgesteld. De Golan kwam nu geheel onder gezag van Frankrijk als mandataris van Syrië. Overigens was er de afspraak dat geen grondgebied van een mandaat overgedragen kon worden aan een andere mogendheid. Palestina werd toen bewoond door ca 85.000 Joden en 650.000 Arabieren.

Abdoellah, derde zoon van Hoessein-ibn-Ali, werd emir van Jordanië (1923-1946, vervolgens koning tot 1951). Faisal, broer van Abdoellah, werd koning van Irak (25 mei 1923).

1924 Verdrag tussen VS en het Verenigd Koninkrijk

De Verenigde Staten van Amerika gaf in een verdrag met het Verenigd Koninkrijk (3 dec 1924) volledige steun aan de stichting van een Joods nationaal tehuis in Palestina.

1928 Jordanië

Jordanië kreeg tot op zekere hoogte zelfstandigheid. Amanoellah, broer van Faisal, koning van Irak, wordt emir.

1933 Begin Nazi-bewind

Op 30 januari 1933 kwam in Duitsland Hitler aan de macht en spreekt men van nazi-Duitsland. Hitler kreeg na twee maanden reeds dictatoriale bevoegdheden. Het mag algemeen bekend zijn dat Hitlers ideologie aanzet is geworden tot het elimineren van bepaalde groepen uit de bevolking. Miljoenen hebben daardoor de dood gevonden. Aanvankelijk konden in Europa vele sympathisanten van het regime dergelijke gruweldaden nog niet vermoeden. Daarvoor waren ze trouwens te gruwelijk. Op 5 aug trof de Duitse overheid een overeenkomst met de 'Zionistische Vereinigung für Deutschland' (Ha'avara-Abkommen). De overeenkomst regelde het vertrek van Joodse burgers op voorwaarde dat zij alleen konden vertrekken na betaling van grote bedragen. Tegelijkertijd wilde de Britse overheid in Palestina alleen slechts nog Joodse burgers toelaten die over voldoende middelen beschikten. Veel Joodse Duitsers zagen kans om te emigreren naar Palestina, maar daartegenover werden anderen door gebrek aan voldoende middelen teruggestuurd.

1936-1939 Arabische opstanden

In de periode 1920-1939 kwamen onder bescherming van de Britten en tot ongenoegen van de Arabische bevolking 300.000 Joodse immigranten Palestina binnen. Tussen 1936-1939, wakkerde de haat tegen de Joodse gemeenschap en Groot-Brittannië aan. Een haat, die voortdurend naar argumenten zou zoeken om over te gaan tot openlijke agressie en uitmondde in een gewapende opstand. De Britse overheid stelde (1936) een commissie (Commissie-Peel) in, die met een voorstel moest komen, hoe tot een oplossing van dit grote probleem te komen. In 1937 kwam deze commissie met een zogenaamde 'tweestatenoplossing'. Voor beide partijen was dit geen haalbare kaart. Vooral de Arabische bevolking keerde zich fel tegen de mogelijkheid van een staatkundig zelfstandig Joods deel van Palestina. (In 1947 probeerde men internationaal opnieuw te vergeefs met een tweestatenoplossing een eind aan het conflict te maken.) De Joodse gemeenschap kende een officieus gekozen schaduwregering met een eigen verdedigingsleger (De Hagana). Die verleende steun aan de Britten. Gevoed door haat zocht de Palestijnse bevolking steun bij het Derde Rijk. Palestijnen lieten zich rekruteren voor de Duitse SS. In deze periode vond in Duitsland in de nacht van 9/10 nov 1938 de Reichskristallnacht plaats. Dit behoefde toen voor de meesten in Europa geen eyeopener te zijn. Men kon weten dat het van kwaad tot erger zou gaan. Dankzij de steun van nazi-Duitsland hielden de Arabieren het drie jaar vol. Op 2 jan 1939 verklaarde Hitler dat Duitsland vrij moest zijn van Joden. Zij moesten worden verbannen, maar mochten alleen vertrekken nadat zij hun vermogen en middelen aan de staat schonken. Door de toezegging van Engeland om ook rekening te houden met de Arabische wensen om de tot dan toe onbelemmerde immigratie van Joden enigszins te beperken (17 mei 1939, de 'MacDonald White Paper'), keerde de rust weer. Het 'Witboek voor Palestina' was een beleidsnotitie. Ze behelsde de afspraak dat over een periode van 5 jaar slechts 75.000 Joden naar Palestina mochten emigreren. Daarna moest toestemming verkregen worden van Palestijnse Arabieren. In de praktijk betekende dat dus, dat vervolgens geen immigranten meer zouden worden toegelaten. Over 10 jaar zou Palestina dan een gemengde Arabisch-Joodse staat moeten worden. De Engelse overheid voorzag een oorlog met Duitsland en wilde medewerking van de Arabische bevolking. De Arabische bevolking liet echter duidelijk weten dat zij een Arabische staat wilden zonder Joodse mede-zeggenschap. De leider van de Arabische opstand, Amin al-Hoesseini, vluchtte naar nazi-Duitsland. De Joodse gemeenschap had inmiddels geleerd zich goed te organiseren, vooral tegen ernstige vormen van agressie. Toen de oorlog met Nazi-Duitsland uitbrak, werd Palestina geconfronteerd met omvangrijke groepen illegale Joodse immigranten. De Britten stuurden hen terug naar de havens van waar zij gekomen waren, of deporteerden hen naar Centraal-Afrika. Het harde Britse beleid ten aanzien van hen, zette onder de Joodse bevolking veel kwaad bloed.

Anne Frank

1945 Einde Nazi-bewind/Holocaust/Shoa

Op 8 mei 1945 vond de overgave plaats van Nazi-Duitsland aan de Geallieerden. De Jodenhaat had tot gevolg dat ongeveer 6.000.000 (zes miljoen) Joodse medeburgers werden vermoord, man en vrouw, oud en jong. Ze stierven niet per ongeluk, maar waren slachtoffer van een goed georganiseerd uitroeiingsprogramma (Shoa). Miljoenen Europeanen (incl. in Duitsland), die hieraan niet hebben meegedaan, zelfs zij die na de oorlog geboren zijn, lopen, terugdenkend aan die vreselijke moordpartij nog steeds rond met plaatsvervangende schaamte en schuld. Waarom dit gememoreerd wordt, heeft tot doel om aan te geven, hoezeer Joodse burgers leden onder de terreur van nazi-Duitsland. Nooit eerder was onder de overlevenden de behoefte aan een eigen thuisland zó groot! In november braken onlusten uit in Caïro en Alexandrië, die gericht waren tegen de Joodse bevolking. In Tripoli vond een duidelijke pogrom (volkswoede met razzia) plaats tegen de Joodse bevolking. Daarbij vielen 74 dodelijke slachtoffers en vele gewonden.

Delingsplan 1947: (resolutie 181(II) 29 nov 1947 van de Algemene Vergadering van de VN)

1946 Opheffing van de Volkenbond

De volkenbond werd in dat jaar opgeheven. Op 10 jan 1946 vond de eerste zitting van de Algemene Vergadering plaats (51 landen) van de Verenigde Naties onder voorzitterschap van de Belg Paul-Henri Spaak. Syrië werd onafhankelijk en kreeg de Golanhoogte. Transjordanië werd een koninkrijk.

Inwoners Palestina tot de Jordaan en de Negeb-woestijn in 1946: inwoners 1.912.000, waaronder 1.143.000 Mohammedaans; 608.000 Joods; 145.000 Christen.

Nu de oorlog voorbij was, wilde het Engelse bestuur kost wat kost de olierijke gebieden van de Arabische landen buiten de Russische invloedsfeer houden. Het politiek voorzichtig laveren tussen Joden en Arabieren door de Britse overheid had tot gevolg dat bij een groot deel van de Joodse bevolking in Palestina het vertrouwen in de Britse bescherming afnam. Er ontstond grote zorgen omtrent de bestaanszekerheid. Binnen de Joodse gemeenschap ontstonden extreme groepen die zo nodig met geweld een zelfstandige staat Israël wilden vestigen. Bekend zijn geworden de Irgun Zwai Leumi-organisatie en De Stern-groep. De eerstgenoemde pleegde 23 juli 1946 een bomaanslag op het King David Hotel te Jeruzalem. Dit hotel vormde het Britse militaire en bestuurlijke centrum. Het gevolg was ongeveer 60 dodelijke slachtoffers. Daaronder bevonden zich hoge ambtenaren en vele legerofficieren. Op 12 augustus 1946 stelde het Brits gezag een immigratiestop in voor Joodse immigranten. Tot de geweigerden behoorden mogelijk de twee kinderen op de iconische foto van Cornelius Ryan. (zie foto)

(toelichting bij de foto van Cornelius Ryan: De foto laat de ontreddering zien van een Joods meisje met haar broertje (1946), zonder ouders, overlevenden van de Holocaust uit Polen. Zij werden met anderen de toegang geweigerd bij aankomst in Palestina door de Britse autoriteiten en gedeporteerd naar een onbekende bestemming.)

1947 Delingsplan

1946, foto van de Ierse journalist, Cornelius Ryan (toelichting, zie tekst)

Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een overgangsregeling waarin de Verenigde Naties de onder de Raad van de Volkenbond uitgevoerde trustschapsovereenkomsten binnen de mandaatgebieden zouden respecteren. Voor Palestina bestond echter nog geen trustschapsovereenkomst. Totdat er nieuwe rechtsmatige afspraken gemaakt worden, blijven de rechten van het Joodse volk om zich te mogen vestigen in Palestina tot de Jordaan (zie bij 1922/1923) gelden en moeten internationaal gerespecteerd worden. Binnen het mandaatgebied lag Jordanië. De Britten droegen het bestuur over dit gebied over aan een Hasjemithische vorst. De rest van het overblijvend gebied werd voor 56,4 % (inclusief de Negev-woestijn) gereserveerd voor een Joodse staat, waarin de bevolking voor 58 % uit Joodse burgers zou bestaan. Voor een Palestijnse staat zou 43 % gereserveerd worden, waarvan de bevolking voor 99 % Arabisch zou zijn (29 nov 1947, niet-bindende resolutie 181 van de AV van de VN). De Joodse bevolking bezat buiten de Negev-woestijn om, slechts 10 % ('smalle strook langs de kust') van de grond en maakte 30 % van de bevolking uit (ca 600.000 Joodse immigranten). De stad Jeruzalem zou onder VN-bestuur gesteld worden. De VN stemde (29 nov) voor de Delingsresolutie (resolutie 181), op voorstel van de UNSCOP, United Nations Special Comité on Palestine van de VN. De Palestijnen gingen hiermee niet akkoord, omdat zij geen Joodse gemeenschap op 'hun' grondgebied duldden. De Joden gingen akkoord, ondanks de grote teleurstelling dat Jeruzalem en Bethlehem onder internationaal toezicht kwamen. Ze gingen akkoord omwille van de broodnodige veiligheid tegen de toenemende Arabische agressie. De resolutie had geen juridische betekenis. Het juridisch recht zich in Palestina, dus inclusief Judea en Samaria met Jeruzalem, te mogen vestigen, bleef daardoor gehandhaafd (ondersteund door Artikel 80 lid 1 van het VN-Handvest). Na 29 nov namen de vijandelijkheden van de Arabische bevolking tegen de Joodse gemeenschap slechts in heftigheid toe. Arabische terreurgroepen (ook afkomstig buiten Palestina) vielen Joodse burgers en nederzettingen aan. Vele Joodse burgers lieten daarbij het leven. Op 10 november stemden Rusland en Amerika in met het beëindigen van het Britse mandaatschap over Palestina met ingang van 31 mei 1948. Het delingsplan zal mede aanleiding zijn tot de Arabisch-Israëlische oorlog.

1948 Einde Brits mandaat over Palestina/Eerste Arabisch-Israëlische oorlog

David Ben-Goerion

De tijd kwam voor de Britten om te vertrekken. Ze droegen 14 febr het mandaat over aan de Verenigde Naties en weigerden toe te zien op de uitvoering van het delingsplan. Hun vertrek was gepland op 15 mei. Gezegd moet worden dat zij ten aanzien van hun verplichtingen niet tot een volledige afronding zijn gekomen. De Joodse bevolking zag de bui al hangen. Zij hoefde niet op medewerking van de Arabische bevolking te rekenen. Men wist dat bij het naderen van het einde van het Brits mandaatschap een gezagsvacuüm ging ontstaan. Men wist ook dat de 'messen' reeds lang geslepen waren en de veiligheid nadrukkelijk in het geding was. Vijandelijkheden jegens de Joodse gemeenschap waren reeds aan de orde van de dag. Een massale slachting onder de Joodse bevolking bleek een reële optie. Op 10 april vermoordden Irgun- en Stern-groepen 254 Arabische burgers van het dorp Deir Yassim. Dit ook tot grote ontsteltenis van de Joodse gemeenschap zelf. Om in deze omstandigheid ter bescherming van de bevolking sterker te staan en zich te verzekeren van het recht op nakoming van de afspraken voortvloeiend uit het Palestina Mandaat, riep Ben-Goerion, tien uur voor het einde van het mandaatschap (14 mei 1948, volgens Joodse kalender 5 Ljar 5708 Jom Ha'atsmaoet, Onafhankelijkheidsdag, 14/15 mei 1948, de dag daarvoor houdt men dodenherdenking, Dag van de Herinnering 'Jom Hazikaron'), eenzijdig de onafhankelijke staat Israël uit. Direct gevolgd (15 mei) door een aanval van vijf Arabische staten (Egypte, Jordanië, Syrië, Irak en Libanon, plus troepen uit Saoedi-Arabië). Deze oorlog betekende voor de Joodse gemeenschap een 'onafhankelijkheidsoorlog'. De oorlog zette in met een Pan-Arabische invasie, die niet onverwachts kwam. Ze duurde tot eind december 1948. Op 11 juni werd Jeruzalem ingenomen. Het initiatief om de Joodse Staat uit te roepen was volgens Mr. C.J. Wisse niet rechtsmatig (art. RD). Hij stelt dat de grenzen van het Palestina Mandaat niet meer geldig waren, omdat het mandaat slechts het Britse gezag over Palestina regelde. De Britten moesten zorgen voor een Joods tehuis, maar niet voor een Joodse Staat. Echter, in het licht van een dreigende herhaling van een soort Shoa is de vraag omtrent het juridisch gelijk van ondergeschikt belang. De bedoelingen van de Arabische wereld ten aanzien van de Joodse gemeenschap waren duidelijk. De oorlog had duidelijk tot doel om de Joodse burgers te verdrijven of te doden. Vreedzaam overleg hoe in vrede samen te leven binnen Palestina had een duurzame oplossing moeten bieden, maar bleek duidelijk een niet haalbare optie. De felheid waarmee Israël reageerde is goed te verklaren. Het volledig rechtsmatig verkregen recht om in volledige vrijheid te kunnen leven in het Palestijns gebied moest gehandhaafd blijven. De andere optie was verdwijnen of sterven. De opmerking dat zij 700.000 van de 1.400.000 Palestijnen van huis en haard verjoegen, is niet terecht. Men ging massaal op de vlucht (Al-Naqba, de catastrofe) voor het oorlogsgeweld. In de vaste overtuiging dat zij zouden winnen, adviseerde de Arabische coalitie de Palestijnen zelfs om te vertrekken en verzekerde hen dat ze later weer huiswaarts konden keren. Waarschijnlijk mede door gebrek aan voldoende vertrouwen in elkaars politieke bedoelingen, ontbrak het in de Arabische coalitie aan een goede coördinatie en werd de oorlog door hen verloren. De Israëli's namen 77 % van het land in beslag. De oorlog eindigde juli 1949 en kostte aan ongeveer 6000 Israëli's het leven.

Chaim Weizmann werd president en David Ben-Goerion minister-president.

1949 Bestandslijnen geen officiële grenzen

Door middel van wapenstilstandsakkoorden onder leiding van de Verenigde Naties werden bestandslijnen vastgesteld (wapenstilstand 7 jan 1949). Dit moest verder bloedvergieten voorkomen. De bestandslijnen hadden niet de functie van internationaalrechtelijke grenzen. Ook al noemde men ze later 'de grenzen van 1967'. In hetzelde jaar (1949) vond de 'Vierde Geneefse Conventie' plaats (21 apr-12 aug). Israël werd dit jaar lid van de Verenigde Naties.

1950 Bezetting door Jordanië en Egypte

Jordanië had de Westoever geannexeerd met de oude stad van Jeruzalem. Egypte bezette de Gazastrook. Joden werden verdreven en hun synagogen vernietigd. Sinds de oorlog van 1948 waren deze gebieden door hen bezet.

Na de tweede wereldoorlog kwam tegelijk de dekolonisatie op gang. Wat de dekolonisatie betrof, stelde de Geneefse Conventie dat 'de vóór de onafhankelijkheid reeds bestaande bestuurlijke grenzen bepalend zijn voor de grenzen van de nieuwe staat. Het besluit zou in werking treden op 21 okt 1950. Deze conclusie had internationaal juridische waarde en gold als een internationaalrechtelijk beginsel ( 'uti possidetis'). In hoeverre was de staat Israël verplicht zich hieraan te houden? Welke waren de laatste officiële grenzen, die van het Mandaat van 1922 of van het verdelingsplan uit 1947 of de grenzen van na de Arabisch Israëlische oorlog in 1949? Men vond algemeen (volgens ons artikel niet terecht) dat de bestaande bestuurlijke begrenzing van 1949 de meest rechtsmatige begrenzing van na de Arabisch-Israëlische oorlog was. De Joden, evenals de Palestijnen, hadden echter direct na het einde van het Britse Mandaat in 1948 te kennen gegeven het VN-verdelingsplan niet te zullen respecteren. Hiermee verviel het gehele verdelingsplan en werd het mandaatgebied in feite tot een 'terra nullius' (land zonder gezag). Het was land van niemand. Drie partijen wilden een claim op gebied. Zij annexeerden of bezetten gebied binnen het mandaatgebied. (Tansjordanië annexeerde de Westoever; Egypte bezette de Gazastrook, de Joodse gemeenschap kon zich beroepen op het Palestina Mandaat ). Het leger van Transjordanië was het enige leger dat redelijk opgewassen was tegen dat van Israël. De Britten hadden eerder met veel materieel nog meegewerkt aan de opbouw van een eigen leger van Jordanië om de autonomie van Jordanië te bevestigen, met de bedoeling de stabiliteit binnen de regio te bevorderen.

1956 De Suezcrisis; Tweede Arabisch-Israëlische Oorlog

De Egyptische president Djamal Abdal Nasser nationaliseerde op 26 juli de'Brits- Franse Suez Canal Company', waarna hij het bezit en beheer claimde van het Suez-kanaal. Vrije doorvaart werd niet meer gegarandeerd. Met de verkregen middelen uit dat bezit wilde Nasser de aanleg van de Aswandam financieren. Frankrijk en Engeland voelden zich genoodzaakt vrije doorvaart desnoods met een militair ingrijpen af te dwingen. Het Israëlische leger kampte met hetzelfde probleem en viel 29 oktober de Sinaï binnen om vervolgens snel op te trekken naar het Suez-kanaal. Op 31 oktober bombardeerden Britse en Franse vliegtuigen vliegvelden en militaire bases in Egypte. Tussen 3 en 22 december trokken de Britse en Franse troepen zich terug uit Egypte en liep het conflict ten einde.

1964 Oprichting van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) (28 mei)

1967 De Zesdaagse Oorlog (5 t/m 10 juni); Derde Israëlisch-Arabische Oorlog

De haat van de naburige landen jegens de Joodse gemeenschap was zo groot, dat men zich schaamteloos en overduidelijk ging bewapenen om die Joodse gemeenschap uit te roeien. Om zich daartegen te beschermen was het hard nodig om buiten de bestaande jurisprudentie of het politiek fatsoen om te handelen. Toen ieder moment de grote aanval op Israël kon beginnen, sloeg Israël toe met een zelf ingezette preventieve oorlog tegen Egypte, Jordanië en Syrië! Het was pure zelfverdediging!

Judea, Samaria en Oost-Jeruzalem kwamen onder Israëlisch bestuur. Israël had volgens het 'Mandaat' recht op deze gebieden, inclusief de Gazastrook. Israël stelde zich ten doel dan pas land terug te geven als de veiligheid gegarandeerd werd. Dit in tegenstelling tot velen die hedendaags van mening zijn dat Israël, juridisch gezien, een onrechtmatige bezettende macht is door controle te willen hebben over de Westoever en de Gazastrook en de bevolking van die gebieden daarin opgesloten te houden. Het gezag berustte volgens hen binnen die gebieden immers bij Jordanië en Egypte! (volgens Artikel 49, lid 6 van de Vierde Geneefse Conventie) De oorlog kostte Israël 697 doden.

1970 Zwarte september

De Arabische wereld zon op wraak voor de ondergane nederlaag in 1967. Palestijnen wilden een guerrilla-oorlog voeren om de Westbank. Ze gebruikten daarbij Jordanië als uitvalsbasis. Ze wilden ook koning Hoessein van Jordanië doden of verjagen. Israël schoot Jordanië te hulp. Palestijnen werden het land uit gezet en vertrokken voornamelijk naar Libanon. President Djamal Abdal Nasser van Egypte werd na zijn overlijden op 28 sept opgevolgd door Anwar Sadat op 17 oktober. Uit pure ideologie propageerde deze een oorlog te beginnen tegen Israël, gesteund door Syrië. Sadat deed weinig moeite zijn leger daarop voor te bereiden en werd daardoor misschien door zijn tegenstanders niet geheel serieus genomen in zijn dreigementen.

1973 Jom Kippoeroorlog of Oktoberoorlog (6-25 oktober); Vierde Israëlisch-Arabische Oorlog

Toch nog onverwachts viel Egypte de Sinaï binnen. Syrië probeerde de Golanhoogte te heroveren. Na aanvankelijk succes van Egypte bleek hun gebrek aan organisatie en leed men grote verliezen, ook aan materieel (vooral tanks). (Elseviers Magazine, 13 okt 1973: 'Hun (Israël) drang naar veilige grenzen is blijkbaar sterker dan hun angst, bij de veiligheidsraad in ongenade te vallen') Op 31 mrt 1974 werd een wapenstilstandsakkoord getekend.

1977 Tot ieders verbazing zocht Egypte contact met Israël en bracht president Sadat op 19-21 nov een bezoek aan Jeruzalem. Hij sprak zelfs de Knesset toe. De daarop volgende gesprekken leidden tot afspraken, waarmee beide partijen gediend waren. Zo gaf Israël 24 febr. 1979 de Sinaï aan Egypte terug.

1980 Jeruzalem hoofdstad

Door de Knesset werd Jeruzalem officieel aangewezen als hoofdstad van Israël (de 'Wet van Jeruzalem').

1993 Oslo-akkoorden

Op 13 sept vond de ondertekening van de Oslo-akkoorden plaats. Ook ondertekend door de Palestijnen. Doel: uit de impasse te komen. De nederzettingen werden niet illegaal verklaard. Er zou nog wel over onderhandeld worden. Extremisten aan beide kanten keerden zich tegen de afspraken. Palestijnen namen bij voorkeur hun toevlucht tot terreur.

1994 Vredesverdrag tussen Israël en Jordanië

Het midden van de rivier de Jordaan werd de definitieve grens tussen Palestina en Jordanië. Judea en Samaria behoorden bij Palestina! In hetzelfde jaar vond de oprichting plaats van de 'Palestijnse Nationale Autoriteit' (PNA). Daarin vormde de Fatah van Yasser Arafat de grootste partij.

1995 Interim-Akkoord tussen Israël en de Palestijnse Arabieren

Israël bleef verantwoordelijk voor de veiligheid van de nederzettingen.

Slotopmerkingen

De eerder gemaakte opmerking (zie 1947 Delingsplan) dat het Joodse volk het recht heeft zich in Palestina te vestigen tot de Jordaan, is waarschijnlijk een juiste opmerking.

Dat recht heeft Israël nog steeds. Recht hebben, recht krijgen of nemen zijn echter verschillende zaken. Het is opvallend dat in 1993, mede ondertekend door de Palestijnen, nederzettingen niet illegaal werden verklaard. Ook dat In 1994 Israël en Jordanië het samen eens werden over de oostgrens van Palestina. Waarschijnlijk zich o.a. beroepend op het Palestina Mandaat, verklaarde op 18 nov 2019 de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Mike Pompeo, dat de Joodse nederzettingen in Judea en Samaria (Westoever) niet in strijd zijn met het internationaal recht. De VS verklaarde de VN-resolutie van 29 nov 1947 toen voor ongeldig.

Haat geeft slechts verliezers. Goede bedoelingen moeten van meerdere kanten komen. Jammer daarom dat alleen al de gedachte om grenzen vrijelijk open te stellen een absurde gedachte is, wanneer men tegelijk er van overtuigd moet zijn dat de eerste bommengooiers dezelfde avond al door je straat lopen. Honderd jaar geschiedenis heeft geleerd om zeer alert te zijn op de veiligheid en beducht te zijn voor de haat van anderen.