Jeremia 17

Uit Christipedia

Jeremia 17 is een hoofdstuk van het boek Jeremia. Hieronder is een samenvatting en/of commentaar.

Hoofdstukken van Jeremia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41 · 42 · 43 · 44 · 45 · 46 · 47 · 48 · 49 · 50 · 51 · 52.

Samenvatting

1-2 De zonde en afgoderij van Juda is in zijn hart gegrift, zoals bij de kinderen is te zien. 3-4 God zal daarom het land ten roof geven en de Judeeërs wegvoeren naar een vreemd land, waar zij hun vijanden zullen dienen. 5-8 Het vertrouwen op mensen baart ellende, op God daarentegen rijke zegen. 9-10 Het mensenhart is bedrieglijk, Jahweh doorgrondt het en vergeldt ieder naar de vrucht van zijn handelingen. 11 Oneerlijk verworven rijkdom beklijft niet. 12 Lof van de tempel. 13 Wie Jahweh verzaken vergaan.14-18 De profeet smeekt zijn God om bewaring ten dage des kwaads en om wraak op zijn tegenstanders. 19-27 Jeremia moet prediken in de poorten van Jeruzalem tot de vorsten en inwoners, dat zij de sabbatdag moet houden. Doen zij dat, dan worden zij gezegend, zo niet, dan zal Jeruzalem worden verbrand.

2

Jer 17:2  Zoals hun kinderen hun altaren gedenken, en hun gewijde palen bij het groen geboomte, op de hoge heuvels. (CP[1])

De Judeeërs waren hartelijk gehecht aan hun afgodische altaren, aan de eer van hun goden gewijde palen.

Hoge heuvels. Zie vs. 3: 'hoogten'.

3

Jer 17:3  Ik zal Mijn berg in het veld, uw vermogen, al uw schatten ten roof geven, uw hoogten, om de zonde in al uw landpalen. (CP[1])

Mijn berg. Mogelijk de tempelberg. Of de heuvels in Gods land, die Gods bergen zijn.

Uw hoogten. Zie vs. 2: 'hoge heuvels'.

4

Jer 17:4  Alzo zult u aflaten (en dat om uzelf) van uw erfenis, die Ik u gegeven heb, en Ik zal u uw vijanden doen dienen in een land, dat u niet kent; want ulieden hebt een vuur aangestoken in Mijn toorn, tot in eeuwigheid zal het branden. (CP[1])

Ulieden hebt een vuur aangestoken in Mijn toorn, tot in eeuwigheid zal het branden. Het vuur in Gods toorn over de zonde blijft branden tot in eeuwigheid; Zijn toorn zal blijven op de zondaars in de hel, die een plaats van vuur is.

5

Jer 17:5  Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man, die op een mens vertrouwt, en vlees [tot] zijn arm stelt, en wiens hart van den HEERE afwijkt! (SV)

En vlees [tot] zijn arm stelt. De arm is een zinnebeeld van sterkte, macht, kracht. Vlees tot zijn arm stellen is voor zijn kracht vertrouwen op de macht van een mens, zich sterk weten (wanen) dankzij de bijstand van een mens.

8

Jer 17:8  Want hij zal zijn als een boom die aan het water geplant is, en zijn wortels uitschiet aan een rivier, en vreest niet wanneer er een hitte komt, maar zijn loof blijft groen; en in een jaar van droogte is hij niet bezorgd, en houdt niet op van vrucht te dragen. (CP[1])

Is hij niet bezorgd. Maakt hij zich geen zorgen, is hij onbekommerd. Statenvertaling: "zorgt hij niet".

11

Jer 17:11  [Gelijk] een veldhoen [eieren] koestert, maar ze niet uitbroedt, [zo] is hij die rijkdom vergadert, doch niet met recht; in de helft van zijn dagen zal hij die moeten verlaten, en in zijn laatste een dwaas zijn. (CP[1])

15

Jer 17:15  Ziet, zij zeggen tot mij: Waar is het woord des HEEREN? Laat het nu komen! (SV)

Dat gewenste woord komt in vs 20v.

16

Jer 17:16  Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter U [betaamde]; ook heb ik de onheilsdag niet begeerd, U weet [het]; wat van mijn lippen is uitgegaan, is voor Uw aangezicht geweest. (CP[1])

Onheilsdag. Vgl. vs. 18: "dag van het kwaad".

Ook heb ik de onheilsdag niet begeerd. Hij heeft niet verlangd dat het volk van Juda door onheil getroffen zou worden. Maar nu Jeremia vervolgd wordt, begeert hij van God dat Hij de dag van het kwaad over zijn vervolgers brengt (vs. 18).

Toch niet aangedrongen. Toch niet bij U aangedrongen op rampspoed.

Is voor Uw aangezicht geweest. U bent daarvan getuige geweest.

18

Jer 17:18  Laat mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat mij niet beschaamd worden; laat hen verschrikt worden, maar laat mij niet verschrikt worden; breng over hen de dag des kwaads, en verbreek hen met een dubbele verbreking. (CP[1])

Breng over hen de dag des kwaads. Jeremia heeft niet begeerd dat het volk van Juda door onheil getroffen zou worden (16), maar nu hij vervolgd wordt, wenst hij dat de dag des kwaads, de dag van het onheil, over zijn vervolgers zal komen.

19

Jer 17:19   Aldus heeft Jahweh tot mij gezegd: Ga heen en sta in de poort van de kinderen van het volk, waardoor de koningen van Juda ingaan, en waardoor zij uitgaan, ja, in alle poorten van Jeruzalem; (CP[1])

De poort van de kinderen van het volk. De poort die van de tempelomtrek naar de voorhof van het volk leidt[2].

Waardoor de koningen van Juda ingaan. Wanneer zij uit hun paleis op Zion de godsdienstoefening in de tempel gaan bezoeken[2].

21

Jer 17:21  Zo zegt de HEERE: Let op uw zielen, en draagt geen last op de sabbatdag, noch brengt in door de poorten van Jeruzalem. (CP[1])

Let op uw zielen. Waakt over uw zielen, neem uzelf in acht, geef acht op uzelf.

23

Jer 17:23  Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, om niet te horen, en om de tucht niet aan te nemen. (SV)

Zij. De vaderen (voorouders), zie vs. 22. Maar ook de huidige bewoners van Jeruzalem zijn ongehoorzaam.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 1,8 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. 2,0 2,1 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).