John Brown van Haddington

Uit Christipedia

John Brown van Haddington (1722 – 19 June 1787) was a Schotse theoloog en schrijver. Zijn schriftelijke werken zijn onder meer “The Self-Interpreting Bible”, “The Dictionary of the Bible” en “A General History of the Christian Church”.

Jong wees

Als jongen van elf jaar verliest John zijn vader. Enige maanden daarna sterft ook zijn moeder, zodat hij jong wees is. Hij schrijft:
Ik was jong toen mijn ouders stierven, maar hun onderwijs, vergezeld met Gods bemoeienissen met mij, heeft zulk een indruk op mijn hart gemaakt, dat het – naar ik hoop – mij bij zal blijven tot in alle eeuwigheid.
Hij heeft bijna niets om op te steunen dan op de voorzienigheid van God. Hij vindt onderdak in een klein godvrezend gezin. Vier keren wordt ook de arme weesjongen getroffen door de slopende koortsen die zijn vader en zijn moeder naar het graf hebben gebracht. Wonderlijke goedheid van God is het, dat hij mag herstellen. Zijn zus wist dit doordat God haar beloofde: ‘Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen en Ik zal hem Mijn heil doen zien.’ Deze ervaringen verwekken in het hart van deze ernstige bijna twaalfjarige jongen besef van de dingen der eeuwigheid. Hij gaat boeken lezen, zoals Betrouwbare gids naar de hemel, van ds. Alleine, Des Christens groot interest, van William Guthrie en vooral de brieven van Samuel Rutherford. Hij schrijft over deze tijd:
Door Zijn Woord en de prediking worstelde God in die dagen met mijn ziel om haar voor Christus te winnen. Het lezen van het boek van ds. Alleine hielp niet weinig om mijn geweten wakker te schudden. Ik sloot een verbond met God om elke dag zes keer te bidden en alle zonden te laten. Maar tot Christus en Zijn vrije genade te vluchten was er niet bij. Ik vond het lezen van al deze boeken bijzonder fijn en dagenlang had ik er een aangenaam gevoel onder. Soms was mijn ziel verrukt en bad ik heel de dag door.
Wanneer John verhuist om als schaapherdersjongen de kost te gaan verdienen, gaan deze indrukken en ervaringen echter helaas over. Hij bidt niet zoveel meer, maar toch kan hij het niet helemaal kwijt raken. Door Gods goedheid komt hij als schaapherder in dienst van een oude, godvrezende ouderling, die niet kan lezen (veel mensen in Schotland kunnen dat in die tijd niet), maar wel een sterk verlangen heeft om meer van God en Zijn Woord te weten. John kan wél lezen, en hij wordt dan ook tijdens het hoeden van de schapen de ‘voorlezer’ van de ouderling. Uren en uren leest de veertienjarige jongen hem voor uit de Bijbel.

Jong bekeerd

De jonge John is zeker dat hij naar de hemel gaat, want hij bidt weer veel en vraagt elke dag om vergeving van zijn zonden. Dit duurt totdat hij ongeveer negentien jaar is. In die tijd neemt hij zich voor om in een naburig dorp naar de kerk te gaan. De derde keer dat hij daar is, preekt de dominee over Johannes 6 vers 64: “Maar er zijn sommigen van u die niet geloven.” Elke zin van deze preek dringt door in zijn hart en toont hem dat hij de grootste ongelovige is in heel de wereld. Door deze preek raakt hij in grote nood en meent hij te moeten concluderen dat al zijn vorige geestelijke ervaringen niet anders zijn geweest dan algemene werkingen van de Heilige Geest. Later zal hij als predikant dan ook veel nadruk leggen op deze niet-zaligmakende werkingen van Gods Geest.

De volgende dag hoort hij een preek over Jesaja 53 vers 4: “Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten, die heeft Hij gedragen.” Onder deze preek smelt zijn hart, zoals hij nog niet eerder heeft beleefd, en God maakt hem een arme, verloren zondaar, ja: de slechtste van alle zondaren. Ook ziet hij de Heere Jezus als Degene, Die alles voor hem heeft volbracht; en Die als Gods vrije Genadegeschenk aan hém persoonlijk in het evangelie wordt geschonken. Later schrijft hij:
Door een christelijke opvoeding had God mij bewaard voor uitbrekende zonden, maar o, met wat een ijver zwelgde ik in minder openlijke, maar niet minder goddeloze zonden: ik zocht door de wet zalig te worden. Ik dacht dat ik met ‘mijn best te doen’ kon betalen voor mijn zonden. Maar het was alles tevergeefs. Toen God echter kwam, schonk Hij mij leven. Een ongewone uiting van almachtige genade greep mij vast, omringde mij: geen engelen met vlammend zwaard, maar eeuwige liefde.
De Heere Jezus wordt voor John zo dierbaar als Degene, Die precies past bij al zijn dwaasheid, onkunde, schuld, vuilheid, gebrek, slavernij en ellende. In zijn geestelijk leven ervaart John veel afwisseling:
Soms beurde God mij op, zodat ik zoete vergezichten ontving van de Goddelijke waarheid en van Jezus en Zijn Vader; maar kort daarna wierp Hij mij neer in een donkere diepte, waar ik als een blinde naar de wand tastte.
Soms schonk God mij door Zijn Woord en Geest vaste zekerheid dat Hij mijn Zaligmaker, mijn Vriend en mijn Vader was; maar kort daarna liet Hij toe dat ik in zulke twijfels viel dat ik amper meer in de Bijbel geloofde als het Woord van God.
Soms ontving ik aangename vrede in mijn ziel; maar kort daarna verdronk ik bijna in het water van verdrukking.
Soms had ik een feestmaal onder de prediking van het Woord en bij de bediening van het avondmaal, of in het persoonlijke gebed; maar kort daarna waren de wekelijkse Sabbatdagen alleen maar een last voor mijn ziel en ontving ik er geen bezoek van Christus in.
Soms ontving ik zicht op het hemelse Kanaän; maar kort daarna was er een wolk gespreid over de troon der genade.
Hij is niet alleen een christen, maar gedraagt zich ook als een christen. Wanneer hij op een zondagavond gemeen wordt geplaagd door een collega-arbeider, wordt hij niet boos, maar zegt hij alleen: ‘Henry, waarom doe je dit op zóndag?’ Deze vriendelijke bestraffing treft Henry in zijn ziel en hij is er diep door geroerd. Daarom vraagt hij ruiterlijk om vergeving. Ja, dit is uiteindelijk het middel dat deze plaaggeest zijn beste vriend wordt. Uren praten ze samen over de dingen van God. John spoort Henry aan om nú de Heere te zoeken. En als Henry op een keer, ‘s avonds voor het naar bed gaan, maar heel kort op zijn knieën ligt om te bidden, zegt John:
Henry, heb je wel gebeden? Je zult wel heel weinig te zoeken hebben bij de troon der genade. O Henry, als je maar je grote gemis zag, en de grote genade die God je graag wil geven als je erom vraagt, zou je niet zo gauw ophouden met bidden.

Dorst naar kennis

Al vroeg heeft John een onverzadigbaar verlangen om andere talen te leren. Maar hij heeft er geen gelegenheid voor. Hij is een weeskind zonder een cent op zak, en is maar een half jaar naar school geweest. Hij moet als schaapherder zijn kost verdienen en dus is hij altijd in de eenzaamheid, ver verwijderd van scholen en mensen. Maar dit alles houdt de eenvoudige herdersjongen niet tegen. Waar hij maar kan, leent hij boeken, eerst om Latijn te leren, waarbij de dominee hem helpt. Daarna probeert hij zelf de Griekse taal te leren, door een Grieks Nieuwe Testament te lenen en te vergelijken met zijn eigen Bijbeltje.

Wanneer hij het Grieks goed onder de knie heeft, wil hij graag een Grieks Nieuwe Testament voor zichzelf hebben. Na lang sparen heeft hij eindelijk het benodigde geld. Hij vertrekt op een avond, blootvoets naar St. Andrews, de universiteitsstad, om daar de volgende morgen – na veertig kilometer te hebben gelopen – met zere voeten erg vermoeid aan te komen bij een boekwinkel. De winkelier staat stomverbaasd als deze eenvoudige herdersjongen op blote voeten hem vraagt om een Grieks Nieuwe Testament en vraagt: ‘Wat zou jij daar dan mee willen doen? Je kunt het niet lezen.’ ‘Ik zal het proberen’, antwoordt John nederig.

Ondertussen komt er net een professor van de universiteit binnen. Hij hoort het gesprek en vraagt aan John wie hij is, wat hij doet, waar hij vandaan komt en hoe hij dan Grieks geleerd heeft. John geeft eerlijk antwoord, maar ongelovig zegt de professor tegen de winkelier: breng ‘s een Grieks Nieuwe Testament. En dan zegt hij tegen John: ‘Als jij dit kunt lezen, mag je het voor niets hebben.’ Tot grote verbazing van zowel de winkelier als van de professor leest de eenvoudige schaapherder de opengeslagen bladzijde van het Griekse Nieuwe Testament. En zo gaat John opgetogen met zijn gratis ontvangen, maar o zo kostbare bezit weer naar huis. En nu leest hij tijdens het schapen hoeden hele dagen in zijn nieuwe Bijbel. Dit Nieuwe Testament is nog steeds in het bezit van John’s nageslacht. Het toont dat het veelvuldig is gebruikt.

Vervolgens begint John Hebreeuws te leren. Weer vergelijkt hij een geleend Hebreeuws Oude Testament met zijn eigen Bijbel en leert zo wat elke Hebreeuwse letter en elk Hebreeuws woord betekent. Een reusachtig doorzettingsvermogen moet deze herdersjongen hebben bezeten!

Belasterd, maar vertroost

Of zou hij hulp hebben gekregen? De mensen geloven John niet, zelfs zijn eigen predikant, die hem met Latijn heeft geholpen, denkt dat John liegt. Ja, iemand uit het vermoeden dat John misschien wel in contact met de duivel heeft gestaan en dat díe hem deze talen heeft geleerd …! In die tijd gelooft men in heksen en ook dat mensen een verbond met de duivel sloten. En zo gelooft men dat de duivel op een bovennatuurlijke manier aan John de kennis van Grieks en Hebreeuws heeft gegeven.

Wij lachen daar om, maar het duurt meer dan vijf jaren, voordat dit praatje de wereld uit is. En wat erger is: door deze verdachtmaking wil de kerkenraad John niet toelaten tot belijdenis doen en dus ook niet tot het avondmaal. Wát John ook vertelt en uitlegt hoe hij zichzelf Grieks en Hebreeuws heeft aangeleerd, de dominee gelooft hem niet. Ten einde raad vraagt John zijn ‘attestatie’ op, maar ook dat wordt hem lange tijd geweigerd. Uiteindelijk gaat de kerkenraad op 16 juni 1746 overstag, maar de dominee weigert te tekenen, zodat de scriba de handtekening zet onder het bewijs, dat John lid is van de gemeente.

Tijdens deze verdrietige jaren van verdachtmaking zoekt John een andere baan. Hij wordt ‘reizend koopman’, ofwel marskramer. Maar veel verdient hij met deze handel langs de deuren niet. Waarom niet? Zijn zijn waren niet goed? Is hij lui of oneerlijk? Nee, maar hij is zó verzot op boeken, dat hij, waar hij maar boeken vindt, vraagt om die boeken te mogen lezen en zo de tijd vergeet en zijn handel vergeet. Zo deed hij wel veel kennis op, maar zo kwam er niet veel geld in het laatje.

Ook ‘verliest’ hij heel wat tijd doordat hij alle avondmaalsvieringen in de buurt bezoekt. Het is in Schotland die tijd gewoonte dat er in elke gemeente maar één keer per jaar avondmaal wordt bediend. Maar Gods kinderen gaan wel naar de bediening van het avondmaal waar deze maar in de buurt wordt gehouden. Zodat mensen toch wel enige keren per jaar, sommige wel zes tot acht keer, aan het avondmaal deelnemen. Zulk een avondmaalsbediening neemt verscheidene dagen in beslag, meestal van donderdag tot en met maandag.

Op een keer zal John Brown de avondmaalsbediening in Stirling bijwonen, ruim veertig kilometer van zijn woonplaats verwijderd. Daar staat de bekende dominee Ebenezer Erskine. Als hij in zijn eenvoudige arbeidersplunje aankomt (nette kleren heeft hij niet), zetten de mensen bij wie hij zal logeren, hem bij het ongeletterde dienstpersoneel in de keuken.

Na de maaltijd vraagt de gastheer aan dominee Ireland om de avondhuisgodsdienstoefening te houden. Deze verontschuldigt zich, omdat hij zo moe is van de lange reis. ‘Maar’, zegt hij, terwijl hij de Bijbel aan John overhandigt, ‘Johnnie, doe jij het maar voor mij.’ De eenvoudige schaapherder doet dit zo ernstig dat allen erover verwonderd zijn, en de volgende dagen hoeft hij niet meer bij het personeel te zitten, maar krijgt hij een ereplaats bij de gastheer.

Ook laat de Heere Zich niet onbetuigd aan de belasterde John Brown. Hij getuigt jaren later:
Te midden van mijn verdrukkingen, genoot ik ook opmerkelijke bewijzen van Gods gunst. De woorden uit Psalm 42 “De HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn; het gebed tot de God mijns levens” vooral waren zoet voor mijn ziel. Ook kreeg ik nieuwe vrienden van de Heere. Hij verkwikte mijn ziel meermalen tijdens avondmaalstijden, zodat deze jaren misschien wel de aangenaamste jaren van mijn leven zijn geweest. Uren mocht ik mediteren over teksten uit Gods Woord, vooral over Psalm 5 vers 8: “Ik zal door de grootheid van Uw goedertierenheid ingaan in Uw huis; ik zal mij in Uw vreze buigen naar het paleis van Uw heiligheid.”
In deze jaren leerde de Heere mij echter ook mijn eigen hart onderzoeken en Hij deed mij zien dat ik voor God net zo slecht was als de duivel, en nog veel slechter zelfs. Op deze manier werd ik het ermee eens dat de mensen mij belasterden, en zag ik er vanaf om mijzelf te verdedigen. God verdedigde mij, wanneer ik Zijn gramschap in onderworpenheid droeg.

Soldaat

Wanneer John ongeveer 24 jaar is, dreigt er burgeroorlog in Schotland. De zoon van de roomse koning die door ‘onze’ prins Willem III in 1688 is verdreven, probeert op de troon te komen. Vanuit Schotland stelt hij een leger samen en rukt op naar Londen. De Schotten, vooral van de kerk van de Erskines, zijn vuurbang voor een roomse koning en stellen alles in het weer om dit gevaar te bezweren. Allen die maar enigszins ervoor in aanmerking komen, nemen de wapens op om het protestantse koningshuis te verdedigen. Zelfs Ebenezer Erskine, die al 65 jaar is, zet zich in: hij vormt een compagnie soldaten en wordt hun officier. Hij zegt: ‘In deze crisis zijn niet alleen gebeden, maar ook wapens nodig!’

‘De kerk van de Erskines’? Ja, want in 1733 wordt Ebenezer Erskine met nog drie anderen uit de kerk van Schotland gezet. Zij vormen een afgescheiden kerk, samen met Ralph Erskine en enige andere predikanten met hun gemeenten, onder wie ook de predikant van John Brown.

Het gaat over de volgende twee zaken:

  1. Mag de kerkenraad samen met de gemeente een dominee beroepen, of heeft de burgerlijke overheid daarover te beslissen? John Brown kiest op Bijbelse gronden voor het standpunt van de Erskines: alleen de gemeente met de kerkenraad en níet de burgerlijke overheid.
  2. De zogenaamde ‘Marrow Controversy’. De vraag daarbij is: is het aanbod van genade en de uitnodiging om tot Christus te komen, alleen gericht aan overtuigde en ernstige zondaren, of aan alle hoorders van het evangelie? Anders gezegd: mag ik nu tot Christus komen zoals ik nu ben, of moet ik me eerst verootmoedigen, mijn zonden laten en berouw hebben? John Brown kiest ook in deze zaak het standpunt van de beide Erskines, namelijk: onvoorwaardelijk gaat het aanbod van genade en de uitnodiging om tot Christus te komen uit tot álle hoorders van het Woord, en niet alleen tot verootmoedigde en ernstige zondaren.

Juist deze kerk weet nog van de verbonden die er in de vorige eeuw waren gemaakt tussen God en Schotlands kerk. Daarom hebben zij er alles voor over dat de burgeroorlog in het voordeel van het protestantisme wordt beslecht.

Ook John is van de partij. Hij verbergt zijn mars in een stapel turven en meldt zich om te vechten. Op 16 april 1746 eindigt deze burgeroorlog met een vernietigende slag bij het dorpje Culloden, waarbij de troonpretendent wordt verslagen. John kan weer marskramer worden. Ondertussen neemt hij de kans waar om in Edinburgh zijn schamele loon om te zetten in boeken, vooral theologische.

Schoolmeester

John wil graag predikant worden, maar de middelen om te studeren ontbreken hem geheel en al. Het enige wat hij kan, is schoolmeester worden. Voor dat beroep hoeft hij geen diploma’s te hebben, alleen de nodige kennis om leerlingen te onderwijzen. Nu, die kennis heeft John wel! Als schoolmeester is hij precies op zijn plaats: hij trekt van heinde en ver leerlingen. En zijn eigen gedrevenheid voor studie weet hij ook over te brengen op zijn studenten.

Op zaterdag hebben leerlingen geen vrij, maar wordt vooral godsdienstonderwijs gegeven. De leerlingen weten zich jaren later de zaterdagen nog beter te herinneren dan de andere schooldagen van de week. Een van de studenten schrijft daarover: ‘Meneer Brown was gewoon om op zaterdag zijn leerlingen ernstig toe te spreken. Zijn lessen waren juist dan erg persoonlijk. Wij werden door deze lessen afgeschrikt van zondigen en zo sterk overtuigd van het kwade daarin, dat het ons menige nacht slaap kostte.’

In deze tijd krijgt John de gelegenheid om in het nabijgelegen Dunfermline menigmaal de godzalige Ralph Erskine te horen. Deze preken worden door Gods Geest dikwijls aan zijn hart thuisbezorgd.

Nu breekt ook de tijd aan dat hij zich kan aanmelden bij de synode van zijn kerk. Zijn eigen predikant deed er alles aan om John af te wijzen, en de nationale kerk van Schotland probeert hem binnen haar muren terug te krijgen, maar John staat met heel zijn hart achter de leer van de Erskines en wijst dit aanbod af. Hij schrijft over deze verleiding om terug te keren tot de nationale kerk het volgende:
Tijdens deze beproevingen kreeg ik het verzoek om de Secession (dat is de afgescheiden kerk), waarin ik door een paar van de meest vooraanstaande leden zo slecht was behandeld, te verlaten. Maar omdat ik deze zijde niet had gekozen uit menselijke overwegingen, schonk de Heere het mij om geen ergernis te verwekken tegen Zijn zaak om hun slechte behandeling van mij.
Nu wordt hij toch door de synode aangenomen. Hoe komt dat? Omdat er in 1747 een breuk in deze kleine, pas afgescheiden kerk komt. Het gaat over de vraag of een bepaalde eed aan de regering mag worden afgelegd of niet. Sommigen (onder wie de voormalige predikant van John) veroordelen het helemaal, anderen (onder wie de beide Erskines) zijn op dit punt gematigd. En helaas breekt het kerkverband. De twee groepen heten nu de ‘Burghers’ (waarbij de Erskines horen en waarbij ook John Brown hoort) en de ‘Anti-Burghers’. Omdat de voormalige predikant van John bij de ‘Anti-Burghers’ hoort, is de weg vrij. En omdat hij tot dan toe de enige professor is voor de theologiestudenten, wordt Ebenezer Erskine nu tot professor aangesteld, hoewel hij al 67 jaar is.

Student

Wanneer John zich aanmeldt, zijn er sommigen die zich de lasterverhalen over hem herinneren en ze vragen zich af: staat deze jonge man werkelijk niet in een verbond met de duivel? Ralph Erskine kent hem goed en antwoordt eenvoudig: ‘Ik denk dat deze jongeman een zoete reuk van Christus bij zich draagt.’ Dit getuigenis van de zo geestelijk gezinde en bij ons nog steeds goed bekend staande predikant stilt het gemurmel. Een beter getuigenis kan geen (aanstaande) predikant zich wensen!

Het onderwijs – aan huis – dat John, met andere studenten, van de bejaarde en door ervaring gerijpte Erskine krijgt, vormt niet alleen zijn theologische inzicht, maar vooral zijn hart en leven. Op 14 november 1750, op de leeftijd van 28 jaar, ontvangt hij toestemming om te preken en is hij beroepbaar. Hij onderzoekt zijn hart nog eens zeer nauwgezet of hij wel werkelijk door God geroepen is en of hij niet eigen eer najaagt. Ook, of hij wel de gaven heeft om Gods gemeente te bouwen.

Later schrijft hij over deze tijd:
De dag voordat ik beroepbaar gesteld zou worden, kwam met grote nadruk deze Schriftplaats onder mijn aandacht: Jesaja 6 vers 9-10: “Ga heen en zeg tegen volk: ‘Horende hoort, maar versta niet, en ziende ziet, maar merk niet.’ Maak het hart van dit volk vet en maak hun oren zwaar en sluit hun ogen, opdat het niet ziet met zijn ogen en met zijn oren niet hoort en met zijn hart niet verstaat en zich niet bekeert, zodat Hij het geneest.” En sinds die tijd woog het, ik weet niet hoe dikwijls, zwaar op mijn hart om bedenken, hoe dikwijls deze ernstige oordeelswoorden vervuld zijn in mijn dienstwerk. Ik weet niet hoe dikwijls ik een ernstig verlangen had om liever door de dood te worden weggenomen, dan een plaag voor mijn arme gemeente te zijn. Maar ik heb dikwijls gesmeekt dat de Heere mij vruchtbaar zou maken in Zijn werk. En de weinige kennis die ik had van mijn buitengewoon goddeloos hart en van Gods omgang met mijn ziel, heeft mij veel geholpen in mijn preken.

Predikant

Hij wordt beroepen in Stow en in Haddington. Het laatste beroep neemt hij aan en op 4 juli 1751 wordt hij als predikant van deze kleine gemeente bevestigd om er de rest van zijn leven (36 jaar) te wonen en te werken; de plaats waar meer dan tweehonderd jaren tevoren de grote Schotse Reformator, John Knox, geboren is.

Ook als dienaar van het Woord onderzoekt John Brown zich meermalen:
Ben ik hier, aan de poort van de hemel, gesteld als een kandelaar die aan de vrienden van de Bruidegom de weg wijst, en zal mijn lamp daarna uitgaan in de buitenste duisternis?
Hij stelt zichzelf – terecht – zeer zware eisen:
  • wat een zelfverloochening is nodig om met mensenzielen om te gaan
  • wat een zuiver bedoelen van Gods eer alleen
  • wat een voorzichtigheid
  • wat een toewijding
  • wat een ootmoed
  • wat een ijver
  • wat een geestelijke gezindheid van hart en leven
  • wat een totaal steunen op Jezus door het geloof
  • wat een orde
  • wat een eenvoud
  • wat een juist evenwicht tussen mildheid en strengheid!

Het besef van zijn tekortkomingen overweldigt hem bijna. Toch voelt hij soms hoogmoed in zijn hart rijzen en soms luiheid. Zijn wens is dan ook dat Hij Gods gemeente niet zal verscheuren, Zijn waarheid niet zal verminken, Zijn eer niet zal verkwanselen en mensenzielen niet zal vermoorden. Nauwgezet doet hij daarom zijn werk.

  • Elke zondag drie keer preken. Om zoveel te preken moet ds. Brown vaardig zijn in de Schriften; en dat ís hij ook.
  • Elk jaar alle gemeenteleden, van wie velen op meer van tien kilometer afstand wonen, bezoeken, én onderzoeken hoe het met hun kennis van de Schriften staat!
  • Samen met de kerkenraad toestemming verlenen (of niet) aan hen die aan het avondmaal wensen deel te nemen. Hij verandert het gebruik van eenmaal per jaar avondmaal in tweemaal per jaar.
  • En tenslotte nieuwe lidmaten aannemen.

Tevens kost zijn gezin de nodige aandacht. In september 1753 trouwt hij met Janet Thomson, een degelijke en vrome vrouw. Acht kinderen worden uit dit huwelijk geboren, van wie hij er zes jong moet begraven.

Dominee Brown is een bekwaam predikant. Zijn preken zijn ernstig en persoonlijk gericht. Hij spreekt met gezag en iedereen voelt dat hij zelf beleeft, wat hij verkondigt. Zelfs de bekende godloochenaar en wijsgeer David Hume moet van Brown getuigen: ‘Deze man preekt, alsof hij beseft dat de Zoon van God naast hem staat.’

Een ander kenmerk van zijn preken is behalve dat ze eenvoudig zijn, ook dat ze zo bewogen zijn; vooral wanneer hij verachters van God en Zijn Woord smeekt en dringend oproept om de Heere te zoeken. Tranen maken zijn wangen nat, wanneer hij ze vermaant om terug te keren tot de kudde van de Goede Herder.

Studeerkamer en boeken schrijven

Hoewel het belangrijkste werk van elke predikant preken is, krijgen sommigen daarbij ook andere taken en gaven, zoals schrijven of lesgeven. Al in 1753 ontvangt de jonge dominee Brown de eer om unaniem tot voorzitter van de synodevergadering te worden gekozen. Op deze synode wordt een lijvig document opgesteld, waarin de afscheiding wordt verdedigd.

Elke dag studeert dominee Brown twaalf uren. Talen zijn zijn hobby (ook Nederlands leert hij), maar vooral theologische boeken van vroeger en boeken over kerkgeschiedenis hebben zijn belangstelling.

En hij gaat schrijven. Het eerst boekje dat hij (in 1758) publiceert, is een ‘probeersel’, zoals hij het zelf noemt, bedoeld als hulp voor onkundige gemeenteleden, waarin de Westminster Geloofsbelijdenis en Catechismus eenvoudig worden uitgelegd. Dit boekje is uit bijzondere liefde en aandacht voor de jeugd voortgekomen.

Helaas komt er kritiek op – wat in die tijd direct leidt tot het uitgeven van een tegen-boekje. Daarop antwoordt Brown met een brochure over de toerekening van Christus’ gerechtigheid. Het onderwerp is van groot belang: het gaat erover wat wij eraan hebben dat Christus aan het kruis stierf. John legt uit dat al Gods kinderen mogen delen in de verdiensten van Christus, zodat al hun schuld is betaald en dat alle geboden van God zijn vervuld! Een heerlijk evangelie.

Zes jaren hierna publiceert hij een catechisatieboekje voor jonge kinderen, als uitleg van de Westminster Kleine Catechismus – in Schotland net zo belangrijk als onze Heidelbergse Catechismus. Het volgende jaar komt er een boek uit van zijn hand dat meer dan vijftig jaar talloze keren herdrukt zal worden; het heet: Het reisverslag van de christen. Hierin trekt dominee Brown geestelijke lessen uit alledaagse gebeurtenissen. De schrijver is er diep van overtuigd dat de natuur het ‘Boek van God’ is. En hierin liggen vele lessen:

  • Wanneer de christen de dauw ziet liggen, peinst en bidt hij: ‘Heere Jezus, kunt Gij voor mijn ziel niet als de dauw zijn? Kunt Gij mij niet maken als de dauw in de morgen?’
  • Ziet hij op zijn reis een worm uit de grond kruipen, dan peinst hij: ‘Wanneer, o mijn ziel, zul jij voortkruipen uit je aardsgezindheid en vleselijkheid om de hemelse Vader te danken voor al Zijn vriendelijkheid, die Hij aan jou bewijst?’
  • In het lieflijke voorjaar ziet de christen de glimlach van zijn God, voelt hij Zijn aanwezigheid en proeft hij Zijn vreugde.
  • En als hij het natuurschoon ziet, bedenkt hij: ‘Hoe veel schoner is het Woord: o wat stort de HEERE Zijn liefde, Zijn hart uit in die bladzijden van genade!
  • En zo gaat het door: het zien van een riviertje herinnert de christen aan de stroom van Jezus’ bloed.
  • Het tjilpen van een mus doet hem denken aan de zorg van zijn hemelse Vader …

Bijbels woordenboek. Een van de belangrijkste ondernemingen van dominee John Brown is het schrijven van een Bijbels woordenboek, dat in 1769 uitkomt: een boek waarin allerlei personen, plaatsen / landen, dieren, planten en gebeurtenissen, ook allerlei profetieën en leringen worden verklaard. In onze tijd zijn er heel wat Bijbelse woordenboeken, echter (bijna) nooit van de hand van één schrijver, maar van een team van soms tientallen schrijvers. Dít woordenboek wordt echter door hem alleen geschreven. En niemand in heel Schotland is waarschijnlijk daarvoor zo geschikt als hij, die zoveel heeft gelezen en zoveel kennis van de oude talen heeft … En dit doet hij náást al zijn andere arbeid.

Hij schrijft bijvoorbeeld over heiligmaking:
Dit is dat heerlijke werk van Gods genade in de ziel, waardoor we worden vernieuwd naar het beeld van God, apart gezet voor Zijn dienst, en bekwaamd om te sterven aan de zonde en te leven tot gerechtigheid. Heiligmaking moet zorgvuldig worden beschouwd in tweevoudig licht
1. als een onwaardeerbaar voorrecht door God aan ons verleend (I Thessalonicenzen 5:23), en
2. als een alomvattende plicht door Zijn heilig Woord van ons vereist (I Thessalonicenzen 4:3).
En dan legt hij dit verder uitgebreid uit. Een boek dat vele geslachten onderwijs geeft. Meer dan 150 jaar lang blijft het een standaardwerk, waarvan elk jaar wel weer een nieuwe druk moet worden uitgebracht!

Typologie. Het schrijven van dit grote werk vergt natuurlijk heel veel tijd en inspanning, maar terwijl hij bezig is dit woordenboek voor te schrijven, publiceert hij ook een lijvig boekwerk over de heilige typologie, waarin hij allerlei Oudtestamentische voorbeelden van Christus aan de orde stelt en duidelijk maakt hoe heel de Bijbel één doel heeft: Christus aan te kondigen en te verkondigen.

Kerkhistoriën. De fenomenale kennis en onvoorstelbare werkkracht van de voormalige herdersjongen is zo groot, en zijn verlangen om nuttig te zijn ook, dat hij het niet kan laten om twee jaren na zijn Bijbels woordenboek opnieuw een boek uit te geven: Algemene geschiedenis van de Christelijke Kerk. Dertien jaren later gevolgd door De geschiedenis van de Britse Kerken, waarvan deel twee vooral de kerkgeschiedenis van Schotland geeft. Zijn gedachten gaan zelfs uit naar een serie boeken, waarin heel de geschiedenis van de mensheid zal worden beschreven vanuit het oogpunt van de verlossing. Maar dit werk is nooit verschenen.

Kleinere werken. Nog veel wat kleinere werken komen uit de studeerkamer van de pastorie van de Secession Church in Haddington, onder andere in 1782 De jonge christen, dat is: het genot van vroege godzaligheid; en het volgende jaar Praktikale godzaligheid afgebeeld in het leven van dertien uitnemende christenen. Uit de titels wordt duidelijk hoe belangrijk Brown de praktijk der godzaligheid acht.

Bijbelverklaring. Maar het bekendste werk is wel zijn Bijbelverklaring, in 1778. Het maakt hem in zijn dagen wereldberoemd. Zeker, de uitgebreide Bijbelverklaring van Matthew Henry was er al, maar deze was voor de arme bevolking van het ‘platteland’ veel te kostbaar. John Brown nu geeft een werk uit, dat in één band, veel beknopter is en dus goedkoper. Het heeft iets weg van de kanttekeningen in onze statenbijbel. Ik zal een paar dingen hieruit overschrijven.

Aan het eind van het droevige hoofdstuk over de zondeval schrijft Brown:
Wees voorzichtig en waakzaam, mijn ziel, opdat je tegenpartij, de duivel, geen voordeel op je behaalt en je verleidt door zijn list. Treed hem nooit tegemoet zonder Jezus, of in eigen kracht. Speel nooit met hem, maar weersta hem direct dapper, en hij zal van je vluchten.
Mijn gelukzaligheid bestaat niet hierin dat ik god word, maar dat ik God geniet, als mijn Alles.
Op wat voor schaamte en ellende loopt zonde altijd uit! -
Zie, hoe de beledigde Majesteit des hemels vliegt op de vleugels van oneindige liefde en genade tot vertroosting van zelf-vernielende mensen, om aan hen verlossing door het bloed van Zijn Zoon bekend te maken, aan te bieden en te schenken! Maar, helaas, zie hoe zij van Hem vandaan vluchten en door het bedekken van hun overtreding zelfs proberen Zijn gunst te ontlopen. Gezegende Jezus, laat mij altijd, wanneer U mij aanklaagt, vluchten tot Uw boezem van genade en vriendelijkheid.
Nog twee voorbeelden. Op Mattheüs 1:
Hoewel een lang uitstel van Gods gunstbewijzen ons geduld erg op de proef stelt, verzwakt het toch Gods beloften geenszins.
Hoe wonderlijk was de ontvangenis en geboorte van onze Zaligmaker, en hoe eervol is er getuigenis van gegeven! Met grote wijsheid en voorzichtigheid leidde God elke omstandigheid daarvan tot Zijn eer en tot welzijn van de betrokkenen. Maar zij die opmerkelijke eer van God krijgen, kunnen opmerkelijke beproevingen verwachten: als we echter een goed geweten bewaren, zal God onze eer bewaren of op zijn tijd verdedigen.
Op Openbaring 20:
Glorieus is de periode van vrijheid, vrede, vreugde en overwinning die de gemeente van ware gelovigen zelfs op aarde zal genieten, na een lange nacht van moeite en verdrukking. Wanneer de satan is gebonden en de Heilige Geest is uitgestort, met welk een kracht, geestelijkheid en luister zal dan de zaak van Christus herleven!
Dit werk is zo omvangrijk dat geen drukker het durft uitgeven. Brown moet zelf geld voorschieten; geld dat hij nooit meer terug ziet. Hij wil voor niet één van al zijn boeken ooit een cent ontvangen! Want hij heeft maar één doel: nuttig zijn voor de vele arme, eenvoudige gemeenteleden in en buiten Schotland. En zelfs professoren betuigen hem dank voor deze kostelijke Bijbelverklaring.

Het laatste boek dat Brown uitgeeft, is het dagboek en levensverhaal van een eenvoudige Schotse dienstbode, Elizabeth Wast. Het heet Zoet en bitter, licht en duisternis, op de weg naar de hemel.

De geleerde, wereldberoemde predikant begon met boekjes uit te geven over de zuivere leer en eindigt nu met een boekje waarin op eenvoudige manier het innige geloofsleven met God wordt beschreven. Want het is nuttig, volgens ds. Brown, om boeken te lezen, waarin wordt beschreven hoe God Zijn kinderen leidt en wat Hij ze doet beleven. Zijn doel is om de zielverwoestende oppervlakkigheid van de toenmalige godsdienst tegen te gaan en om te bevorderen een onderscheidene, diepe en hart vervullende ervaring van het genadewerk van Gods Geest, dat uitloopt op een godzalige, actieve en ordelijke praktijk.

Hij schrijft in dit verband:
Hoe aangenaam om te zien als onze kinderen op deze manier leven en sterven! Hoe aangenaam, wanneer zij op hun sterfbed liggen, als ze dan God loven, en ons bedanken voor de moeite die we hebben besteed aan hun christelijke opvoeding!
Waarom klagen we over onkunde, dwaasheid, hoogmoed, verkwisting en goddeloosheid in de opgroeiende generatie, als de oorzaak ligt in ons veronachtzamen van hun zielen? Als een van onze kinderen een last of een schande voor ons is, worden we dan niet door onze eigen goddeloosheid gekastijd en door onze eigen nalatigheid berispt?
En aan de jeugd zelf schrijft hij:
In deze geschiedenis kunnen jullie zien hoe jullie leven hoort te zijn; en hoe het door Gods genade kan zijn, en hoe je leven zal zijn, als je niet lui, dwaas en goddeloos bent.

Professor

Ondertussen is John Brown professor geworden. Een herdersjongen die maar een paar maanden lagere school heeft gehad, wordt professor in de theologie en leidt studenten op tot het ambt van predikant …! Dus het schrijven van al die boeken gebeurt niet terwijl ds. Brown weinig te doen heeft. Nee, behalve zijn eigen gemeente en al het daarbij behorende werk én behalve zijn gezin, krijgt hij in 1767 de verantwoordelijkheid om onderwijs te geven in al de vakken van de godgeleerdheid. Zelf kreeg hij les van professor Erskine; en nu volgt hij op 45-jarige leeftijd zijn leermeester op. Tot aan zijn dood, twintig jaar later, zijn er elk jaar ongeveer dertig studenten, die gedurende twee maanden in Haddington logeren en zijn lessen volgen. In 160 uren worden alle lessen gegeven, vooral oefening in preken. De overige tien maanden moeten de studenten thuis de boeken bestuderen. Na vijf jaar zijn ze afgestudeerd en kunnen ze worden toegelaten tot het ambt.

Uit deze lessen komt in 1782 een boek voort, dat pas herdrukt werd, Systematische Theologie. In zijn lessen legt Brown, net als zijn eigen leermeester Erskine, nadruk op het bevindelijke aspect van het christen zijn en het predikant zijn. Dit komt duidelijk tot uiting in zijn afscheidstoespraak elk jaar tot de studenten. Een voorbeeld:
Terwijl ik deze morgen aan jullie vertrek dacht, kwamen twee Schriftplaatsen mij voor de aandacht, en jullie doen er goed aan om ze ernstig te overdenken: “Heb Ik niet u twaalf uitverkoren? En één uit u is een duivel.” Iemand kan tot een bijzondere dienst zijn geroepen, een openbare functie in de kerk vervullen, predikant zijn, uitgaan in de wereld en mensen aanspreken over dingen van eeuwigheidswaarde en toch een duivel zijn. Hij kan onder de macht van de duivel zijn, in staat van vijandschap tegen God, in zijn hart een verrader. Christus weet alle dingen: door welke drijfveren jullie worden bewogen, welk doel jullie hebben, en of jullie inderdaad zijn, die jullie zeggen te zijn. O, hoe verdrietig is het om
- een Zaligmaker aan te prijzen, Die je niet liefhebt
- een evangelie te prediken dat je niet gelooft
- de weg naar de hemel aan te wijzen, en zelf geen stap op die weg te zetten …!
De tweede Schriftplaats komt dichterbij en is nog alarmerender: “En vijf van hen waren wijs, en vijf waren dwaas.” Slechts de helft van de aanwezigen is wijs tot zaligheid, ernstig, voorzichtig, bedachtzaam, en onderwezen in de verborgenheden der zaligheid, in wier harten Christus woont door het geloof, en die Gods kracht in het evangelie hebben gevoeld; die Hem hebben aangenomen als hun enige Heere en Koning. O, ik wil absoluut niet liefdeloos over jullie oordelen, maar ik weet de bedrieglijkheid van ons hart. Zij die van plan zijn een ambt op zich te nemen om zielen te winnen, hebben het vast en zeker nodig om diep overtuigd te zijn aangaande de bedrieglijkheid van hun eigen zielen.
Zulke toespraken zullen niet licht vergeten zijn …! Ook wordt aan de studenten persoonlijke herderlijke zorg besteed, onder andere door briefwisseling. Aan een student schrijft hij:
Werp je zorgen op de Heere, maar pas ervoor op Zijn voorzienige leiding te minachten, anders kon de Heere dit wel eens tijdens je leven op je straffen …
Ik hoop dat de Heere wat wind [hoogmoed, WP], die je in het begin opgeblazen maakte, uit je heeft laten gaan. Vraag Hem om die leegte met Zichzelf en Zijn genade te vervullen.
Tot intense vreugde van de vader mag de professor ook twee van zijn eigen zonen, John en Ebenezer, opleiden tot dienaar van het Woord. Beiden zijn jarenlang trouwe predikers in de Secession kerk, en zelfs kleinzonen worden (na zijn dood) predikant of professor.

Aan John schrijft moeder Brown op 14 februari 1771: ‘We hebben het erg nodig om de tijd die we nu genieten, te gebruiken ten behoeve van de eeuwigheid. We weten niet hoe weinig tijd we nog hebben. Lieve Johnny, de jeugd is een kostbare tijd, laat hem niet tussen je vingers doorglippen, zonder erover bekommerd te zijn of Christus je eigendom is en jij van Hem.

Drie maanden later sterft deze ernstige, liefhebbende moeder op 38-jarige leeftijd, ‘om naar haar eerste en beste Man te gaan’, zoals de diepbedroefde weduwnaar zegt.

Briefschrijver

Aan een vriend schrijft hij bij deze gelegenheid:
Ik ben nog steeds dezelfde: ik zondig ondanks alle moeilijkheden en overtuigingen gewoon verder. Alleen God weet hoe ongelijkvormig mijn preken zijn aan mijn innerlijk leven voor God. En toch, na alles kan ik toch niet zeggen, dat Hij een huilende wildernis of een land van droogte is. Zelfs scheen Hij mij gisteren toe te lachen en deed Hij mijn ziel zeggen: ‘U bent mijn God.’
Kortom, mijn leven is geweest en is nog een soort van bijna onophoudelijke strijd tussen God en mijn ziel. Hij strijdt om mijn vijandschap en goddeloosheid te overwinnen door Zijn barmhartigheid. En ik strijd om Zijn barmhartigheid ten onder te brengen door mijn vijandschap en goddeloosheid. Verbazend vriendelijk aan Zijn kant, maar erger dan duivels slecht aan mijn kant! Hoewel, ik wens en hoop dat Hij, niet ik, ten slotte de overwinning zal behalen.
Eén ding geeft mij bitterheid ten aanzien van het sterven van mijn echtgenote: dat ik zo weinig heb gedaan ter bevordering van haar geestelijke troost en eeuwige zaligheid. En dat ik zo weinig nut van haar aanwezigheid heb getrokken. Let op, jij en je vrouw, en wees niet zo dwaas als ik ben geweest.
Twee maanden later schrijft hij een lange brief aan gravin Huntingdon:
Laat uw leven zijn een zien op Christus, een komen tot Christus, een ontvangen uit Zijn volheid, een rusten op en een vreugde in Hem. Te midden van al de verzoekingen van uw leven in hoogheid, laat uw overdenking van Hem zoet zijn. Wanneer u wakker wordt, moge Hij nog bij u zijn. O, wat is al de eer en glorie van het schepsel, vergeleken bij Hem? Zie, Mevrouw, wat de Zoon van God in onze natuur voor u is: uw Herder om u te ondersteunen in uw gebrek.

Bidder

De dag nadat John Brown voor de tweede maal trouwt, staat een goede vriend op de stoep. Hij wordt echter niet binnengelaten, want deze dag wordt doorgebracht met vasten en bidden.Meer dan eens worden er vasten- en bededagen door de huisvader en heel zijn gezin gehouden. Gebed is voor deze geleerde, maar toch zo eenvoudige man levensnoodzakelijk! Gebed is hét vermaak van zijn leven.

Op 25 juni 1784 schrijft hij een gebed op:
Heere, ik ben een verbazingwekkend voorbeeld van Uw soevereine genade en Uw geduld met mij, die onnuttig de aarde beslaat. Hoe vreemd dat U al meer dan zestig jaren onafgebroken strijdt om genade en goedertierenheid te bewijzen aan een ellendeling die allang alle kwaad heeft gedaan en gezegd dat maar mogelijk was. O, ik had nooit gebogen, als niet de almachtige kracht van vrije genade het mij onmogelijk had gemaakt om langer weerstand te bieden! O, hoe vaak heb ik niet beloften gedaan, maar nooit ben ik beter geworden. Ik heb zonden beleden, maar niet bestreden. Dikwijls hebt U mij gekastijd, en toch ben ik brutaal voort gegaan in de weg van mijn hart. Als afwijker ben ik slechter en slechter geworden.
Maar waarheen zou een zondaar vluchten, dan naar de Zaligmaker? Heere, alle toevluchten begeven mij. Niemand kan mijn ziel helpen, dan een buitengewone aanraking van Uw almachtige genade. Aan U, o Heere Jezus, geef ik mij over, als een dwaze, vuile en verslaafde zondaar. En nu neem ik U aan als de mijne.

Stervende

Meer dan vijftig jaren is John Brown verzot op studeren, bijna vijftig jaren vreest hij de HEERE kinderlijk eerbiedig, en bijna veertig jaren werkt hij ijverig tot welzijn van Gods kerk. Dan komt het einde. Op 25 februari 1787 bedient hij voor de laatste maal Gods Woord in zijn geliefde gemeente Haddington. Hij preekt ‘s morgens over Lukas 2 vers 26: “Aan hem was een Goddelijke openbaring gedaan door de Heilige Geest, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heeren zou zien.” ‘s Middags preekt hij bewogen over dezelfde woorden. ‘s Avonds is de kerk tot de uiterste hoeken gevuld, wanneer hij preekt over Handelingen 13 vers 26: “Tot u is het woord van deze zaligheid gezonden.” Hij weet: dit is de laatste keer en hij wenst zijn gemeente een hartelijk A Dieu!

Nog vijf maanden mag hij als uiterst zwakke man bij zijn geliefden zijn, waarin hij vele kernachtige uitspraken doet. Hij krijgt nog kracht om aan zijn zonen brieven te schrijven, en om een zeer indringend, ernstig en liefderijk schrijven tot zijn gemeente te richten:
Nadat ik door Gods lankmoedigheid en barmhartigheid lang onder u heb mogen arbeiden – niet zoals ik behoorde, ver, ver vandaar, maar zoals ik kon – moet ik u nu verlaten om voor de rechterstoel van Christus te verschijnen, om rekenschap te geven van mijn rentmeesterschap. U kunt mij er niet van beschuldigen dat ik mijn tijd verbeuzeld heb. Als dat wél zo was, o, wat een vreselijk verschijnen voor mijn alwetende Rechter zou het dan spoedig zijn! Maar ik arbeidde om in uw gewetens in te drukken de meest belangrijke waarheden aangaande uw zonde en ellende, en de weg der zaligheid door Christus. Ik arbeidde om u uit uw leugenachtige schuilhoeken uit te jagen en uw gewetens geen rust te geven dan in Christus en Die gekruisigd. Het vermaak van mijn ziel was om Hem en Zijn vrije genade bij u aan te prijzen, en om u aan te moedigen Hem aan te nemen en in Hem te wandelen. Ik roep hemel en aarde tot getuigen tegen u op deze dag dat ik mij heb ingespannen om leven en dood, zegen en vloek u voor te stellen en u te bewegen het leven te kiezen, opdat u leeft.
Door Gods genade heb ik geprobeerd – hoe gebrekkig ook – om heilig, eerlijk en onberispelijk onder u te leven. Maar ik heb geen vertrouwen in deze dingen, voor God als mijn Rechter. Ik zie zulk een gebrek, ontrouw, ijverloosheid, zelfzucht en onbewogenheid in alles wat ik als predikant of als christen heb gedaan, dat ik er rijkelijk de diepste verdoemenis in de hel mee heb verdiend. Ik heb geen hoop dan in Jezus’ bloed en in het eeuwige verbond van Gods vrije genade.
Ik heb nog niet het tienduizendste deel van de vuilheid en schuld van uw harten voorgesteld. Maar bijzonder was het mijn lust, om de uitnemendheid, liefde en arbeid van onze Verlosser uit te stallen. Als mijn stervende getuigenis zeg ik: “Er is niemand met Christus te vergelijken, er is geen omgang te vergelijken met die met Christus!”
De laatste dag van zijn leven fluistert hij:
De Heere heeft Zijn eigen weg om Zijn eigen werk uit te voeren.
En de laatste woorden die hij stervende spreekt, zijn:
Mijn Christus.
Op dinsdag 19 juni 1787 mag hij ingaan in de rust die overblijft voor het volk van God. Op de grafsteen staat:

Ter nagedachtenis aan John Brown,
36 jaar prediker van het evangelie in Haddington
en 20 jaar professor in de godgeleerdheid voor de Associate Synod.
Na een uitnemend karakter in godzaligheid, liefde, geleerdheid en toewijding te hebben getoond,
stierf hij,
zich verheugend in de hoop van Gods heerlijkheid
en aanbiddend de rijkdom van Goddelijke genade aan hem, de zondaar,
op 19 juni 1787,
65 jaar oud.

Geschriften van John Brown

  • 1758, A Help for the Ignorant
  • 1765, The Christian Journal
  • 1766, An Historical Account of the Rise and Progress of the Secession
  • 1767, Letter on the Constitution, Government, and Discipline of the Christian Church
  • 1768, Sacred Tropology,
  • 1769, A Dictionary of the Bible
  • 1771, A General History of the Christian Church
  • 1778, The Self-interpreting Bible
  • 1780, The Absurdity and Perfidy of All Authoritative Toleration of Gross Heresy, Blasphemy, Idolatry, Popery, in Britain.
  • 1780, The Duty of Raising up Spiritual Children to Christ
  • 1782, The Young Christian
  • 1783, Practical Piety exemplified in the Lives of Thirteen Eminent Christians
  • 1784, A Compendious History of the British Churches
  • 1785, Thoughts on the Travelling of the Mail on the Lord's Day

Uitspraken van John Brown

Wat een gelukkig leven kon een Christen hebben, als hij altijd overtuigd was van Gods liefde in Christus Jezus onze Heere.

Er zou niet méér genade nodig zijn om de duivel zalig te maken, dan om mij zalig te maken. Er was voor mij net zulk een hoge losprijs nodig, als er voor hem nodig zou zijn geweest. En de Heere moest evenveel moeite doen om mij te overwinnen, als Hij zou moeten doen om de duivel te overwinnen.

Ik heb alles gedaan wat ik kon, om mijzelf te verdoemen. En de Heere heeft alles gedaan wat nodig was, om mij te behouden.

Wat is dat een zoete waarheid: ‘Wij zullen voor altijd bij de Heere zijn.’ Hoe zoet: voor altijd bij de Heere! En wat voor mij het wonder echt tot een wonder maakt, is dat wíj het zijn, die deze zaligheid mogen genieten; wíj, ellendige ellendelingen zullen voor altijd bij God, onze Zaligmaker, zijn!

O het is aangenaam omgang met Christus te genieten. Het kleine beetje dat ik ervan ervaren heb, overtuigt mij ervan. En hoeveel méér genot zou ik hebben gehad, als ik niet zo dwaas en goddeloos was geweest. Ik denk dat ik nu gewillig kon sterven om HEM te zien, Die “blank en rood is en de banier draagt boven tienduizend.”

O, arbeid voor Christus, nu je nog kracht hebt. Ik heb nu berouw dat ik zo lui en gemakzuchtig ben geweest in Zijn dienst. O, beveel Jezus aan. Ik heb al deze vele jaren op Hem gezien, en nooit een gebrek in Hem gevonden, hoewel Hij tienduizend maal duizend gebreken in mij heeft gezien. Vele vrienden heb ik gehad, maar niet één zoals Christus in vriendelijkheid en barmhartigheid.

Dit kan ik zeggen: ik heb nooit verlies geleden, al gaf ik nog zoveel tijd of geld ten behoeve van de Heere Jezus en Zijn gemeente.

We zouden iemand voor dwaas verklaren die de erfenis van zijn vader weggooit, maar híj is nog veel dwazer die de God van zijn vader weggooit.

Ik moet zeggen dat ik nooit heb gemerkt dat God Zijn woord heeft gebroken; nee, ondanks al de uitdagingen waarmee ik Hem heb getergd.

Het evangelie is de bron van mijn vertroosting, en elke zondaar is bij deze Bron nét zo welkom als ik. En, o hoe aangenaam, dat geen grote zonden en geen grote zorgen deze vertroostingen kunnen veranderen. Deze woorden werden eens in mijn hart gedrukt: “Waar de zonde overvloedig werd, is de genade veel meer overvloedig geworden.” Hoe heeft het mijn ziel vermaakt te zien dat God uit mijn zondigheid aanleiding nam om de grootheid van Zijn genade te tonen! O, de soevereiniteit van God! Ik denk dat Hij meer moeite heeft moeten doen om de vijandschap en rebellie van míjn hart ten onder te brengen, dan Hij voor honderd anderen heeft gedaan.

Als ik tienduizend tongen had en tienduizend harten en ze alle zou besteden in het aanprijzen van Christus, dan kon ik tot Zijn eer niet doen, wat Hij waardig is, als ik Zijn vriendelijkheid bedenk voor zulk een zondaar als ik ben.

Deze woorden waren eens zoet voor mijn ziel: “Ik ben minder dan de minste van Zijn weldaden.” Ik wist dat ik zelfs het kleinste gunstbewijs niet waardig was, en toch reikhalsde ik naar de grootste gave.

O verbazingwekkend is de verzoening
Verbazingwekkend dat God de Vader ze heeft uitgedacht!
Verbazingwekkend is het werk van de Zoon waardoor Hij haar heeft verworven!
Verbazingwekkende toepassing daarvan door de Heilige Geest!
Verbazingwekkend ook, dat ménsen haar mogen bezitten!

Het is al weer vele jaren geleden dat God mij in die staat stelde dat ik niet meer totaal van Hem kon afvallen. Hoewel dat niet aan mij te danken is, want ik heb mij tot het uiterste tegen Hem verzet, maar Hij heeft mij vastgehouden. Ik weet niet of er ooit een zondaar zó gruwelijk goddeloos was als ik.

Het is een onuitsprekelijke genade dat God met ons niet doet in overeenstemming met onze daden. O, als God met ons wél zo zou handelen, dan zou de heetste plaats in de hel voor ons, dominees, moeten zijn.

O, dat al onze moeiten aan ons geheiligd mochten worden! En wanneer wij in de hemel zijn, zullen we met vermaak terugzien en beseffen dat Hij ons door vuur en water heeft gebracht in een overvloeiende verversing.

Wat een opstandig kind ben ik voor God geweest! En wat een vriendelijke Vader is Hij voor mij geweest! Ik hoef niet verder te gaan dan mijzelf, om te zien dat God Liefde is, want zelfs in mijn moeite behandelt Hij mij, als een moeder haar zuigeling.

O, wat is het een wonder dat ik niet verdoemd ben! Ik loof God dat ik in ieder geval dit weet van de ware godsdienst: namelijk dat ik ervan overtuigd ben dat ik een groot beest voor God ben.

God heeft de laatste veertig jaren bij mij, de zondaar, de ene gunst op de andere gestapeld. En tot Zijn eer wil ik belijden dat Hij mijn dagen van verdrukking altijd de meest gelukkige heeft gemaakt. Zelfs denk ik dat ik zelden erg aangename dagen heb gehad, behalve wanneer ik op de een of andere manier met verdrukking werd geconfronteerd.

Mijn ouders werden van mij weggenomen, toen ik jong was, maar God heeft sinds die tijd veel beter voor mij gezorgd, dan zij ooit hadden kunnen doen.

De kerk is in deze tijd bijzonder ellendig eraan toe, maar de Heere kan haar verlevendigen. Ik heb vaak gemerkt wanneer vuile lusten en boze duivels grote wanorde in mijn hart maakten, dat de Heere orde uit deze verwarring tevoorschijn bracht. Dit bemoedigt mij enigszins om te geloven dat – hoewel goddeloze mensen en duivels wanorde in de kerk veroorzaken, toch – de Heere alle dingen zal doen meewerken ten goede voor Zijn uitverkorenen.

Ik verwacht niet dat ik het zal zien, maar het is de vreugde van mijn hart dat de tijd eraan komt dat de koninkrijken van deze wereld van onze Heere en van Zijn Christus zullen worden. Dode kerken zullen levend worden, afvallige kerken zullen hersteld worden, en waar nooit kerken waren, zullen ze geplant worden.

Hoewel hoogmoed vaak de overhand heeft in mijn hart, zou ik die toch zo diep de grond in willen trappen, dat ik blij zal zijn als al mijn studenten, ja, alle getrouwe dienaren van Jezus Christus honderden of duizenden zielen met zich naar de hemel brengen, en ik zou er maar vijf of zes hebben.

Wat een arm, onnuttig schepsel ben ik nu. Maar o, wat een genade dat Christus eer weet te behalen uit enkel waardeloosheid!

Vanaf het eerste moment dat God overtuigend in mijn hart begon te werken, heb ik troost gehad niet dat mijn zonden klein waren, maar dat de kracht van Christus’ bloed oneindig is; en Gods genade hoger reikt dan de hemelen.

Ik heb wel eens gedacht dat de tekst “Ik zal barmhartig zijn, aan wie Ik barmhartig ben” juist voor mij in de Bijbel staat, omdat ze zo vol genade is en precies past bij mijn omstandigheid.

O, wat een genade dat mijn toelating tot het eeuwige leven niet in het minst afhangt van iets in mij, maar dat ik overwin als een arme zondaar, leunende op Christus als de HEERE, mijn Gerechtigheid.

Bron

John Brown (theologian), en.wikipedia.org. Enige tekst hiervan is verwerkt op 6 nov. 2016.