Richteren 2

Uit Christipedia
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

De volgende hoofdstukken van Richteren zijn op Christipedia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd:

Richteren, hoofdstuk: 12345678910111213141516171821

Hoofdstuk Richteren 2 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Samenvatting

De engel van Jahweh verwijt de Israëlieten dat zij de Kanaänieten niet verdreven hebben, en dreigt dat ook hij hen nu niet verdrijven zal, waarop zij wenen en Jahweh offeren (1-5). Dan wordt Gods leiding in de tijd van de richters verhaald: de Israëlieten dienen Jahweh zolang Jozua en de oudsten die Gods daden gezien hadden leven, maar gaan daarna andere goden vereren (6-13). Jahweh, in toorn ontstoken, levert hen aan hun vijanden over, maar redt hen uit de benauwdheid door richters, naar wie zij echter ook niet luisteren. Telkens als Jahweh een richter heeft verwekt, helpt hij hem en redt hij Israël, maar na de dood van zulk een redder maakt het volk het nog erger dan te voren (14-19). Jahweh straft het door de nog niet verdreven oude bevolking in het land te doen overblijven, ten einde daardoor Israëls gehoorzaamheid op de proef te stellen (20-23).

1

Ri 2:1  En een Engel des HEEREN kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim, en Hij zeide: Ik heb ulieden uit Egypte opgevoerd, en u gebracht in het land, dat Ik uw vaderen gezworen heb, en gezegd: Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in eeuwigheid. (SV)

Een Engel des HEEREN. De vertegenwoordiger van de Goddelijke macht in het midden van Zijn volk[1], waarschijnlijk de Heer Jezus zelf, die het Woord van God is.

Gilgal. Gilgal was de gezegende plaats, waar het volk het geheim van zijn kracht vond. En daarin kunnen wij een verklaring vinden voor de vele, onafgebroken overwinningen van Jozua. Het was de plaats der besnijdenis, en was, als voorafschaduwing, de plaats van de uittrekking van het vlees. Wij lezen in de Brief aan de Kolossers: „In wie u ook besneden bent met een besnijdenis, niet met handen verricht, in de uittrekking van het lichaam van het vlees, door de besnijdenis van Christus." Aan het kruis van Christus, in Zijn dood, heeft de gelovige de algehele veroordeling en het volkomen einde van het vlees gevonden.

In Gilgal had Jahweh door de besnijdenis de smaad van Egypte van Zijn volk afgewenteld (Jozua 5:9.) Van de heerschappij van het vlees, waardoor het met Egypte verbonden was, had Hij het — zinnebeeldig genomen — geheel bevrijd, en Israël kon nu in waarheid alleen God toebehoren.

Dit grote feit van de besnijdenis, namelijk de verlossing van de heerschappij van het vlees, is het heerlijke voorrecht voor de christen. Maar hij moet steeds naar 'Gilgal' terugkeren: de in Christus bewerkte uittrekking van het lichaam van het vlees moet verwezenlijkt worden. In onze dagelijkse wandel moeten wij de dood van Christus toepassen op onze leden, en geen enkele vrucht, die aan de boom des vlezes groeit, mogen wij verschonen. Zoals wij dit zo duidelijk lezen in Kol. 3:5: „Doodt dan uw leden, die op de aarde zijn." Het geheim van onze geestelijke kracht ligt in de toepassing van Christus' kruisdood op de werkingen van het vlees.

Dit geeft ons een verklaring van de vele overwinningen in het Boek Jozua. De Israëlieten keerden steeds naar Gilgal terug, met één enkele uitzondering (Jozua 7 : 2): na de verovering van Jericho trok een legertje door naar Ai, waar het een grote nederlaag leed.

Een Engel des HEEREN kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim. De engel van Jahweh was, naar het schijnt, alléén in Gilgal achtergebleven, wachtend op de terugkeer van Israël. Maar Israël verscheen niet. Zo bleef hem dan niets over, dan deze gezegende plaats te verlaten en naar Bochim, de plaats der tranen (vs. 4-5), op te gaan. Waar waren nu de dagen van kracht en van vreugde, toen Jericho met zijn sterke muren viel bij het geluid van de bazuinen Gods? Voor altijd weg! De zegeningen, die op Gilgal gegrond waren, konden Israëls deel niet meer worden. Zij waren voorbij, voorgoed voorbij, de gelukkige tijden, toen Israël uit vrije beweging optrok naar Gilgal, en daar — als bij voorafschaduwing - het vlees oordeelde om niet te zondigen en om te overwinnen. Israël weende in Bochim (vs. 4-5), en het was genoodzaakt om de tuchtiging te dragen met haar onafwijsbare gevolgen.

2

Ri 2:2  En ulieden aangaande, u zult geen verbond maken met de inwoners van dit land; hun altaren zult u afbreken. Maar u bent Mijn stem niet gehoorzaam geweest; waarom hebt u dit gedaan? (CP[2])

U zult geen verbond maken met de inwoners van dit land; hun altaren zult u afbreken. Verbonden, incl. huwelijksverbonden, waren er gesloten. Afgoderij door de verbonden Israëlieten was het gevolg. Verkeerde omgang bederft goede zeden.

Maar u bent Mijn stem niet gehoorzaam geweest. Israël had zijn plaats van afzondering van de wereld verlaten. Het volk, dat, als Gods volk, zich niet mocht vermengen met de heidenen, was ontrouw geworden. En daardoor was het verval ingetreden, en bleek het tevens ten duidelijkste, dat in Israël geen kracht was om zich los te rukken uit de macht van de vijand.

10

Ri 2:10  En al dat geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was; zo stond er een ander geslacht na hen op, dat de HEERE niet kende, noch ook het werk, dat Hij aan Israël gedaan had. (CP[2])

Dat de HEERE niet kende enz.

Hos 4:6  Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is. Omdat ú de kennis verworpen hebt, heb Ik u verworpen om als priester voor Mij te dienen. Omdat u de wet van uw God hebt vergeten, zal Ik ook uw kinderen vergeten. (HSV)

22

Ri 2:22  Opdat Ik Israël door hen verzoeke, of zij den weg des HEEREN zullen houden, om daarin te wandelen, gelijk als hun vaderen gehouden hebben, of niet. (SV)

Vgl.:

Ri 3:4  Dezen dan waren, om Israël door hen te verzoeken, opdat men wiste, of zij de geboden des HEEREN zouden horen, die Hij hun vaderen door de hand van Mozes geboden had. (SV)

Bron

Leidsche Vertaling (1914). Tekst van de samenvatting van Richteren 2 is onder wijziging verwerkt op 19 apr. 2021.

Voetnoot

  1. H. Rossier, Opwekkingen; beschouwingen over het boek Richteren (Den Haag: J.N. Voorhoeve, 1927) blz. 25.
  2. 2,0 2,1 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.