Romeinen 4

Uit Christipedia

Romeinen 4 is een hoofdstuk van De brief van Paulus aan de Romeinen, een geschrift in de Bijbel, en telt 25 verzen.

Hoofdstukken van De brief van Paulus aan de Romeinen samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
Verzen van Romeinen 4 becommentarieerd: · 11 · 12 · 13 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 24 · 25

Samenvatting

In 't kort: Abraham als voorbeeld van de rechtvaardiging door geloof. — Abraham geloofde aan de belofte van God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Deze toerekening van gerechtigheid geldt elke gelovige, besneden of onbesneden, die in de Heer Jezus gelooft, Die is overgegeven om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.

11

11  En hij ontving het teken van de besnijdenis als zegel van de gerechtigheid van het geloof, dat hij had in de onbesneden staat, opdat hij vader zou zijn van allen die in onbesneden staat geloven, opdat ook hun de gerechtigheid zou worden toegerekend; (Telos) 

Het teken van de besnijdenis als zegel van de gerechtigheid van het geloof. Hiermee wordt aangeduid dat de gerechtigheid de grond was en belangrijker dan het zegel.

12

12 en opdat hij vader van de besnedenen zou zijn, niet alleen voor hen die besneden zijn, maar ook voor hen die wandelen in de voetstappen van het geloof dat onze vader Abraham in zijn onbesneden staat had. (Telos) 

Maar ook voor hen. Die niet besneden zijn, de onbesnedenen.

13

13 Want niet door [de] wet verkreeg Abraham of zijn nageslacht de belofte dat hij erfgenaam van [de] wereld zou zijn, maar door gerechtigheid van [het] geloof. (Telos) 

Zijn nageslacht. 'Nageslacht', Gr. sperma = mannelijk zaad, fig. nageslacht. Zie ook de volgende verzen, waar gesproken wordt over 'hele nageslacht' (16): allen die in geloof wandelen.

Ook 'sperma' in Gal. 3:16, waar 'zaad' verwijst naar Christus.
Ga 3:16  Aan Abraham nu werden de beloften gedaan en aan zijn zaad; Hij zegt niet: ‘En aan de zaden’, als van velen, maar als van een: ‘En aan uw zaad’, dat is Christus. Ga 3:17  En dit zeg ik: een verbond dat vroeger door God bekrachtigd is, maakt de wet die vierhonderddertig jaar later is gekomen niet krachteloos om de belofte te niet te doen. Ga 3:18  Want als de erfenis op grond van de wet is, dan is zij niet meer op grond van de belofte; maar God heeft haar aan Abraham door belofte geschonken. Ga 3:19 Waartoe dan de wet? Ter wille van de overtredingen werd zij er bijgevoegd, totdat het zaad zou komen waaraan de belofte was gedaan; de wet die door engelen werd verordend in de hand van een middelaar. (Telos)
Erfgenaam van [de] wereld. Door het rijke nageslacht, uit alle volken, met al hun bezittingen, zou hij., "Abraham of zijn nageslacht", een erfgenaam van [de] wereld zijn.
Ge 22:17  Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. (SV)
De familie van Rebekka liet haar, die de vrouw van Abrahams zoon Izak zou worden, gaan met deze zegen:
Ge 24:59  Toen lieten zij Rebekka, hun zuster, en haar voedster trekken, mitsgaders Abrahams knecht en zijn mannen.  Ge 24:60  En zij zegenden Rebekka, en zeiden tot haar: O, onze zuster! wordt gij tot duizenden millioenen, en uw zaad bezitte de poort zijner haters! (SV)
'Wereld' kan dus deels verwijzen naar zijn nakomelingschap uit de 'vele volken' (17-18), waarvan hij de vader zou worden. Kinderen immers zijn een erfdeel.
Ps 127:3  Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning. (SV)
Ge 4:1  En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde, Kaïn, en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen! (SV)
Verder ziet 'wereld' op de land van de rivier van Egypte af tot aan de Eufraat, dat Abrahams nageslacht zou erven.
Ge 15:18  Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: (VS)
Jakob, een kleinkind van Abraham, getuigde:
Ge 48:4  En Hij heeft tot mij gezegd: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen, en u tot een hoop van volken stellen; en Ik zal aan uw zaad na u dit land tot een eeuwige bezitting geven. (SV)
En 'wereld' kan ook betrekking hebben op het hele aardrijk, of zelfs de hele kosmos.
Ge 28:14  En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken [in] [menigte], westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. (SV)
Van Abrahams nakomeling Christus wordt gezegd:
Ps 2:8  Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde [tot] Uw bezitting. (SV)
Als kinderen van Abraham ontvangen de gelovigen een rijke erfenis.
1Co 3:21  Laat daarom niemand in mensen roemen; want alles is van u: 1Co 3:21  Laat daarom niemand in mensen roemen; want alles is van u: 1Co 3:22  hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Kefas, hetzij wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomstige dingen, alles is van u; (Telos)
De belofte aan Abraham en zijn zaad gedaan zal worden vervuld door één zaad, Christus. Hij, een nakomeling van Abraham (Matth. 1:1), zal de wereld erven (Ps. 2:8, hierboven aangehaald) en in Hem zullen alle geslachten der aarde gezegend worden. En de gelovigen zijn mede-erfgenamen met Christus, in Wie zijn geloofd hebben.

Een andere uitleg zegt dat door 'wereld' verwezen wordt naar het beloofde land, het land Kanaän[1], Abrahams leefwereld.

Weer een andere uitleg heeft, dat 'wereld' verwijst naar het hemels Kanaän, het nieuw Jeruzalem, waarvan het land Kanaän slechts een voorbeeld en schaduw was[1].

Een andere uitleg heeft, dat 'erfgenaam van [de] wereld' een Hebreeuwse spreekwijs is geweest, in die tijd genoeg bekend, die te kennen gaf: een uitnemende gelukstaat, niet alleen in dit, maar ook in het volgend leven[2].

Wellicht is "erfgenaam van de wereld" zo'n rijk begrip, dat ook de laatste aspecten erin opgesloten zijn.

15

15 Want de wet bewerkt toorn, maar waar geen wet is, is ook geen overtreding. (Telos) 

De wet bewerkt toorn. De wet, die goed is, bewerkt de toorn van God over hen die de wet overtreden.

16

16  Daarom is het op grond van geloof, opdat het naar genade zou zijn, zodat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet alleen dat wat uit de wet is, maar ook dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen (Telos) 

De belofte. Dat Abraham en zijn nageslacht erfgenaam van de wereld zou zijn (13).

Zeker zou zijn voor het hele nageslacht. Zie Zekerheid van het geloof.

17

17  (zoals geschreven staat: ‘Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld’) voor het aangezicht van God die hij geloofde - die de doden levend maakt en de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn -, (Telos) 
Die de doden levend maakt. Abraham geloofde dat God ook Izak, die hij moest offeren, levend kon maken en teruggeven.
Heb 11:17  Door het geloof heeft Abraham, toen hij beproefd werd, Izaak geofferd, en hij die de beloften aangenomen had, offerde zijn eniggeborene,  Heb 11:18  van wie gesproken was: ‘In Izaak zal uw nageslacht genoemd worden’. Hij heeft overwogen, dat God machtig was hem zelfs uit de doden op te wekken,  Heb 11:19  waaruit hij hem ook bij gelijkenis terug gekregen heeft. (Telos)
In vers 19 wijst de apostel op het "afgestorven lichaam" van Abraham en "het afgestorven zijn van de moederschoot van Sara". Ook die dingen, die afgestorven zijn, kan God opwekken, tot leven brengen, om een kind voort te brengen. En de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn. De dingen die Hij roept en nog niet bestaan, ziet Hij al voor Zich en kent Hij reeds. De Schepping riep Hij grotendeels tot aanzijn. "En God zeide".
Ps 33:6  Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. (...) Ps 33:9  Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. (SVV)
Jes 40:26  Heft uw ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen heeft; Die in getal hun heir voortbrengt; Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid [Zijner] krachten, en [omdat] Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet een gemist. (SV)
Jes 48:13  Ook heeft Mijn hand de aarde gegrond, en Mijn rechterhand heeft de hemelen met de palm afgemeten; wanneer Ik ze roep, staan zij daar te zamen. (Telos)
Ook de toekomstige dingen, die er nog niet zijn, zijn al door Hem voorgekend.
Ro 8:29  Want hen die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. Ro 8:30  En hen die Hij tevoren heeft bestemd, die heeft Hij ook geroepen; en die Hij heeft geroepen, die heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij heeft gerechtvaardigd, die heeft Hij ook verheerlijkt. (Telos)
Hnd 15:16  ‘Daarna zal Ik terugkeren en de tent van David weer opbouwen die vervallen is; en wat daarvan is omvergehaald, zal Ik weer opbouwen en Ik zal haar weer oprichten,  Hnd 15:17  opdat de overigen van de mensen de Heer zoeken, en alle volken waarover mijn naam is uitgeroepen, zegt de Heer die deze dingen doet’, Hnd 15:18  die van eeuwigheid af bekend zijn. (Telos)

18

18 die tegen hoop op hoop heeft geloofd, opdat hij een vader van vele volken zou worden, volgens wat gezegd was: ‘Zo zal uw nageslacht zijn’. (Telos) 

Die tegen hoop op hoop heeft geloofd. Zie ook het volgende vers.

"Tegen hoop" is tegen de hoop "die de mens uit zijn eigen vernuft of rede zou hebben kunnen scheppen"[3], "tegen alle zichtbare, redelijke gronden van hoop"[4]. Hij heeft geloofd "hoewel er naar de wetten van de natuur niets te hopen was"[5]. Immers, zijn lichaam en de moederschoot van Sarah waren reeds afgestorven. Daarbij, hij bleef geloven, hoewel het nog jaren duurde voordat Sarah hem een kind baarde.

"Op hoop" is de hoop "van Gods waarheid en macht"[3].

De Berleburg-Bijbel merkt bij dit vers op: "Het tegen alle hoop hopen is het voornaamste kenteken van het geloof, dat het meest zijn volkomenheid aantoont. Het is zo veel als midden in de wanhoop hopen. En God heeft daarin een welgevallen, zodat Hij de gelovige zielen evenals Abraham daarin leidt. Hij ontneemt hun alles, wat tot enige rechtmatige hoop grond kan geven. Nadat Hij hun nu alle hoop heeft ontnomen, laat Hij hen in een gehele hopeloosheid, dat deze dingen ooit zullen geschieden, zodat er niets meer te hopen is. En als Hij dan alle gelegenheid tot enige hoop heeft weggenomen, neemt Hij ook de begeerte daarnaar weg. En als dan de ziel ziet dat alle hoop verdwenen en alles verloren is, hoopt zij des te meer op God zelf, hoe minder zij noch in zich, noch in enig schepsel iets vindt, waarop zij haar hoop kan vestigen."[5]

19

19 En niet zwak in het geloof lette hij niet op zijn eigen al afgestorven lichaam, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en niet op het afgestorven zijn van de moederschoot van Sara;(Telos) 

Niet zwak in het geloof. Zie vers 20: hij twijfelde niet, maar werd gesterkt in het geloof.

Lette hij niet op enz. Wat hij wel of niet geloofde werd niet bepaald door wat 'natuurwetenschappelijk' is vastgesteld of niet vastgesteld.

20

20 en hij twijfelde niet aan de belofte van God door het ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God heerlijkheid gaf(Telos) 

Maar werd gesterkt in het geloof. Hij was "niet zwak in het geloof" (19).

Terwijl hij God heerlijkheid gaf. Door aan God "toe te schrijven de heerlijkheid van zijn waarachtigheid, getrouwheid, macht, genade en goedheid"[4].

24

24 maar ook ter wille van ons, wie het zal worden toegerekend, ons die geloven in Hem die Jezus onze Heer uit de doden heeft opgewekt, (Telos)
Die geloven in Hem. Dat is in God.
1Th 1:8  Want van u uit heeft het woord van de Heer weerklonken, niet alleen in Macedonie en in Achaje, maar in elke plaats is uw geloof jegens God uitgegaan, zodat wij daarvan niets hoeven te zeggen; (Telos)
Die Jezus onze Heer uit de doden heeft opgewekt.
1Pe 1:21  die door Hem gelooft in God, die Hem heeft opgewekt uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, opdat uw geloof en hoop op God zijn. (Telos)

25

25 die overgegeven is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging. (Telos) 
Opgewekt om onze rechtvaardiging. 'Rechtvaardiging' in dit vers betreft de daad van het rechtvaardig verklaren[6]. Het woord komt verder alleen in Rom. 5:18 voor.
Ro 5:18  zoals het dus door een overtreding tot alle mensen tot de veroordeling strekt, zo ook strekt het door een gerechtigheid tot alle mensen tot rechtvaardiging van het leven. (Telos)
Om onze rechtvaardigverklaring is onze Heer Jezus opgewekt. Hij is de Middelaar, de Voorspraak en hiervoor was het nodig dat Hij leefde.
Ro 8:34  wie is het die veroordeelt? Christus Jezus is het die gestorven is, ja nog meer, die opgewekt is, die ook aan Gods rechterhand is, die ook voor ons bidt. (Telos)
Heb 7:25  Daarom kan Hij ook volledig behouden wie door Hem tot God naderen, daar Hij altijd leeft om voor hen tussenbeide te treden. (Telos)
Heb 9:24  Want Christus is niet ingegaan in het met handen gemaakte heiligdom, een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons; (Telos)
1Jo 2:1  Mijn kinderen, ik schrijf u deze dingen opdat u niet zondigt. En als iemand zondigt, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige; 1Jo 2:2  en Hij is het zoenoffer voor onze zonden; en niet voor onze zonden alleen, maar ook voor de hele wereld. (Telos)
Een andere uitleg zegt: de opwekking van Jezus bewijst God het zoenoffer van Jezus heeft aangenomen en tevreden is gesteld, zodat Hij ons, die geloven (5:1) rechtvaardig kan verklaren.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 Patrik, Polus en Wels, de Verklaring van de Geheele Heilige Schrift, door eenigen van de voornaamste Engelsche Godgeleerden (18e eeuw).
  2. J. van Nuys Klinkenberg, De Bijbel, door beknopte uitbreidingen en ophelderende aanmerkingen, verklaerd. Tweeëntwintigste deel. Amsterdam, 1791.
  3. 3,0 3,1 Kanttekening bij de Statenvertaling.
  4. 4,0 4,1 John Gill's Expositor.
  5. 5,0 5,1 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).
  6. Aantekening in de Telos-vertaling.