Stadhouder

Uit Christipedia

Een stadhouder is de plaatsvervanger van een vorst. In het Oude en het Nieuwe Testament komen stadhouders voor.

In het Perzische rijk, het Romeinse rijk en vroeger in Nederland waren stadhouders. Nehemia werd in het Perzische Rijk stadhouder van Jeruzalem en Juda (Neh. 8:9; 10:1). Pontius Pilatus was de Romeinse stadhouder die Jezus overgaf om gekruisigd te worden.

Woord

Het eerste deel, stat, is Middelnederlands en betekent 'plaats'. Stadhouder is een vertalende ontlening aan het Franse lieutenant. Het woord heeft onder meer deze betekenissen[1]:

1. plaatsvervanger. In het bijzonder betekent stadhouder: plaatsvervanger van een vorst.

Een verouderd synoniem is: stedehouder. Een van de titels van de Roomskatholieke paus is "plaatsbekleder (stedehouder, vicaris) van Jezus Christus"

De uitdrukking de stedehouder Gods op aarde is toegepast op een soeverein[1].

2. iemand die in de plaats van een vorst een deel (land, gewest) van diens rijk bestuurt. Ten tijd van de graven in Nederland was de stadhouder landvoogd van een provincie. Later, na 1581, was de stadhouder hoofd van het uitvoerend gezag in een gewest, meestal hoofd van het leger en de vloot, en daartoe bekleed met zeer veel rechten. Ten tijde van de Republiek der Zevende Verenigde Nederlanden (1581-1795) waren de stadhouders dienaren van de Staten, maar vele attributen van de landsheer waren op hen overgegaan. Willem V van Oranje-Nassau was de laatste erfstadhouder van de Republiek. Op 18-jarige (meerderjarige) leeftijd werd hij stadhouder (1766). De Staten-Generaal benoemden hem tot admiraal-generaal van de vloot en kapitein-generaal van het leger. Het ging hem niet makkelijk af. Hij schreef: "Ik wenschte dat ik dood waere, dat mijn vader nimmer stadhouder was geworden. Ik voel ik ben daertoe niet bekwaem. 't Hooft loopt mij om." In 1795 legde hij zijn stadhouderschap neer.

Synoniemen van ‘stadhouder’ zijn landvoogd, gouverneur, procurator of proconsul.

Nieuwe Testament

Het woord ‘stadhouder’ in het Nieuwe Testament (Statenvertaling) is de vertaling van drie Griekse woorden (anthypatos, etnarchos en hegemoon) die niet exact hetzelfde betekenen .

In Hand. 13: 7, 8 en 12 zou het Griekse woord anthypatos, lett. ‘plaatsvervangend overste’, beter vertaald zijn met proconsul. Dat Griekse woord is de vertaling van het Latijnse woord proconsul. De Engelse King James-vertaling heeft deputy.

In 2 Kor. 11: 32 is stadhouder de vertaling van etnarchos (= 'volksleider'), in Matth. 27: 2 en elders van hegemoon, de titel van Pontius Pilatus en, in het algemeen, van elke opperbevelhebber, overeenkomend met het Latijnse procurator. Een ethnarch is een lagere titel dan koning. Een ethnarch had een lager aanzien dan vazalkoningen die de titel 'koning' (βασιλεύς, basileus) mochten dragen, maar hoger dan vazalkoningen met de titel 'tetrarch' (τετράρχης , tetrarchès).

Ethnarch was de titel waarmee Archelaüs, de oudste zoon van Herodes de Grote, volgens een decreet van keizer Augustus, zich tevreden moest stellen, een lagere titel dan basileus (koning) van zijn vader, hoewel hij in Mt 2: 22 wel als zodanig wordt aangeduid. Dat Archelaüs in Matth. 2:22 „koning" genoemd wordt moet worden opgevat in de bredere zin van regent of vorst. Archelaüs deed het zo slecht dat hij, na tien regeringsjaren, in 6 na Chr. werd afgezet en verbannen, en werd vervangen door een Romeinse stadhouder.

Romeinse stadhouders

Een stadhouder in het Romeinse rijk bestuurde een gebied, terwijl hij op zijn beurt onder het bestuur van de Keizer of de Senaat stond. De bekendste (onder)stadhouder in de Bijbel genoemd is Pontius Pilatus, de 5e procurator van Judea, die onder de opperstadhouder van Syrië stond.

Voor de door de Romeinse keizer bevolen volkstelling lieten Jozef en zijn vrouw Maria, die zwanger was, zich inschrijven in Bethlehem.

Lu 2:2 Deze inschrijving vond voor het eerst plaats toen Quirinius stadhouder over Syrie was. (TELOS)

Quirinius was namens de Romeinse keizer (opper)stadhouder van de provincie Syrië.

Als Romeins wingewest bij Syrië gevoegd, werd Judea door Romeinse (onder)stadhouders bestuurd. Deze mannen moesten voor de belangen van het rijk, dat zij dienden, zorgen, en over het hun toevertrouwde wingewest waken. Zij woonden te Ceasarea en onderhielden een Romeinse bezetting in de burcht Antonia naast de tempel te Jeruzalem.

Gewoonlijk op de hoge feesten kwamen zij te Jeruzalem, om de openbare rust te handhaven en mogelijk oproer te voorkomen. Het gedrag van de meeste landvoogden liet veel te wensen over. Zij waren geldgierig en wreed, ontzagen geen geheiligde gebruiken of dierbare gewoonten en lieten niet na op de meest stuitende wijze het godsdienstig gevoel van het volk te kwetsen.

Ervoeren de Joden zo op gevoelige wijze de treurige gevolgen van hun afhankelijkheid, de uitoefening van het geestelijk gezag daarentegen werd hun vrijgelaten.

Van de (onder)stadhouders, die van 6-41 na Chr. Judea en Samaria bestuurden, noemt het Nieuwe Testament alleen Pilatus (Matth. 27: 2 vv.; 28: 14; Luc. 3: 1; 20: 20) en van hen, die van 44-66 na Chr. over geheel het land van Israël regeerden, Felix (Hand. 23: 24 vv .; 24: 1, 10) en Festus (Hand. 26: 30).

Hieronder wordt nader op het begrip ‘stadhouder’ en de geschiedkundige achtergrond van het Romeinse provinciale bestuur ingegaan.

Senatorische en keizerlijke provincies

Door de overwinning bij Actium (31 v. Chr.) waren al de provincies van het Romeinse rijk toegevallen aan keizer Augustus . Ten einde de republikeinse regeringsvorm zoveel mogelijk te herstellen, behield hij ze niet allemaal voor zichzelf, maar gaf hij sommigen aan de Senaat terug (27 v. Chr.); Augustus behield alleen die provincies, welke uit een krijgskundig oogpunt belangrijk waren.

Keizer Augustus verdeelde de Romeinse provincies in gebieden onder bestuur van de senaat (senatorische provincies) en gebieden direct onder bestuur van de keizer. Sindsdien werden alle provincies in twee soorten verdeeld: provincies die door de senaat en provincies die door de keizer bestuurd werden. Aan het hoofd van elke provincie stond een opperstadhouder, wiens staatsrechterlijke positie verschilde naarmate de provincie aan de senaat of aan de keizer behoorde .

De gebieden onder de senaat werden bestuurd door (opper)stadhouders in de zin van proconsuls, terwijl de gebieden onder de keizer bestuurd werden door (opperstad)houders in de zin van legaten van de keizer, die soms propraetor genoemd werden.

Stadhouders van de senaatsprovincies: proconsuls

De stadhouders van de provincies van de senaat bekleedden hun ambt slechts gedurende één jaar en werden met het lot gekozen uit de gewezen consuls en praetors: twee van deze provincies (Azie en Afrika) hadden bestuurders met de rang van consul, de andere met die van praetor. De beide oudste consuls lootten altijd om de provincies Azie en Afrika; de oudste praetors om de overige provincies. Al de stadhouders van de provincies van de senaat, hetzij zij de rang van consul of van praetor hadden, heetten proconsul. Daarom waren er niet slechts proconsuls in de provincie Azie (Hand. 19: 38), die moesten recht spreken - het meervoud duidt de kategorie aan; feitelijk was er altijd maar één proconsul -, maar ook op Cyprus (namelijk Sergius Paulus: Hand. 13: 7, 8, 12) en in Achaje (Gallio: Hand. 18: 12). Deze twee provincies stonden toen onder de senaat; haar stadhouders heetten proconsul, ofschoon zij slechts de rang van praetor hadden.

Stadhouders van de keizerlijke provincies: keizerlijke legaten

De stadhouders van de keizerlijke provincies werden door de keizer benoemd en ontslagen. In de regel bekleedden zij hun ambt verscheidene jaren achtereen . Ook hierbij werden enige grotere provincies, waaronder Syrië, alleen aan gewezen consuls, de overige alleen aan gewezen praetors toevertrouwd, terwijl zij allen dezelfde titel droegen, legatus Augusti pro praetore. Elke legaat had een leger, dat van de praetor bestond uit één, dat van de consul uit verscheidene legioenen.

De stadhouder van Syrie, Quirinius (of Cyrenius) in Luc. 2: 2, was een legatus Augusti pro praetore met de rang van consul.

Procurators

Van de genoemde bestuurders namens de keizer of de senaat zijn wel te onderscheiden de keizerlijke procuratoren. Zij waren eigenlijk over de financiële aangelegenheden van de keizer gesteld, ofschoon er ook wel procuratoren waren, die een provincie of een gedeelte daarvan bestuurden. Wanneer de toestanden in een provincie het raadzaam maakten, de Romeinse provinciale organisatie niet al te streng toe te passen, droegen de keizers het bestuur op aan een procurator, wiens volmacht - daar hij een particulier ambtenaar van de keizers was door deze naar eigen goeddunken kon geregeld worden. Deze procurators werden niet gekozen uit de senatoren maar uit de ridders (equites) of vrijgelatenen. Tot deze categorie nu behoorden de „stadhouders ," die van 6-41 na Chr., het voormalige gebied van Archelaüs: Judea en Samaria, en later, na de dood van Herodes Agrippa I, van 44-66, geheel het land van Israël bestuurden.

Deze “stadhouders” (procurators) stonden onder de „legatus Augusti" van Syrie, die hen aanstelde en afzette, en, wanneer hij in het land van Israël vertoefde, meer te zeggen had dan de stadhouder of procurator. Toch was de positie van de procurator tamelijk onafhankeljk. Hjj had een militaire macht tot zijn beschikking, had het recht van leven en dood, uitgezonderd ten aanzien van de Romeinse burgers, en moest zorg dragen dat de belastingen inkwamen. De Joodse Raad (het Sanhedrin) te Jeruzalem schijnt onafhankelijk van hem geweest te zijn. Bij dit college berustte de rechtspleging, althans wat de Joden betreft, ofschoon het zonder toestemming van de stadhouder geen doodvonnis mocht voltrokken (Joh. 18: 31) . De stadhouder kon te allen tijde op eigen gezag handelen.

Gewoonlijk resideerde de stadhouder niet te Jeruzalem, maar in de door Herodes gebouwde, aanzienlijke havenstad Caesarea (Hand. 23-25) . Intussen had ook Jeruzalem een bezetting op de burcht Antonia. Bij de grote feesten kwam de stadhouder zelf naar de hoofdstad, ten einde een wakend oog te houden en hield dan zijn verblijf in het voormalige paleis van Herodes, waar hij tevens recht sprak

Bronnen

Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Enige tekst van het lemma 'Joden' is op 11 april 2015 verwerkt.

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Tweede deel K - Z. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1872) s.v. Stadhouder. Hieruit is op 11 april 2015 tekst genomen en verwerkt.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.