Steniging

Uit Christipedia

Steniging (Eng. stoning; Du. Steinigung; Fr. lapidation) is het doden van een mens of dier door stenen op hem te werpen. Steniging was de gewone doodstraf in het oude Israël. Bij twee gelegenheden dreigde de Heiland gestenigd te worden (Joh. 8:59; 10:31v). Stefanus was zijn eerste leerling die de marteldood stierf, door steniging (Hand. 7:58-59).

Overeenkomstig het grondbeginsel van het Israëlitische strafrecht moest de straf voor misdaden, zo mogelijk, voltrokken worden door het hele volk. Uitgezonderd bij de bloedwraak bestond de doodstraf dan ook in de regel in steniging.

Bij de Israëlieten zowel als bij andere volkeren (Ex . 8: 26; 2 Makk. 1: 16) was het werpen met stenen het eerste waartoe een opgewonden volksmenigte overging, om haar woede te koelen aan hem of hen, die haar had opgewekt (Ex. 17: 4; Num. 14: 10; 1 Sam. 30: 6; 2 Kron. 10: 18; 24: 21; Matth. 21: 35; 23: 37; Luc. 13: 34; 20:6; Joh. 10: 31; 11: 8; Hand. 5: 26; 7: 58; 14: 5; 19; 2 Kor. 11: 25).

Ook de Wet heeft de steniging in het strafrecht opgenomen, en de uitvoering van zekere doodstraffen geheel aan het volk overgelaten .

De straf der steniging stond op de zonden, veroordeeld in Lev. 20: 2 en in het algemeen op:

  • afgoderij (Deut. 13: 10; 17: 5),
  • waarzeggerij (Lev. 20: 27),
  • Godslastering (Lev. 24: 14 vv.; 1 Kon. 21:10 vv.),
  • sabbatschennis (Ex. 31:14v; 35:2; Num. 15: 35v);
  • voorts werd zij voltrokken aan een ongehoorzame zoon die onverbeterlijk bleek te zijn (Deut. 21: 21),
  • als men trouwbeloften geschonden had (Deut. 22, 21-24; 22:21 een pasgehuwde vrouw die geen maagd bleek te zijn; 22:24 overspel door een man en de ondertrouwde vrouw van een andere man),
  • verkrachting van een ondertrouwde jonge vrouw (Deut. 22:24-25)
  • als men zich aan het verbannene had vergrepen (Joz . 7, 25),
  • ja zelfs moest een stier die een mens had dood gestoten deze straf ondergaan (Exod. 21: 28. Zie vs . 32).

Ook is het hoogst waarschijnlijk, dat de doodstraf in de vorm van  steniging zal voltrokken zijn in alle soortgelijke gevallen als boven vermeld werden, ook wanneer de Wet dat niet uitdrukkelijk zegt.

De steniging had plaats buiten de stad (Lev. 24: 14; Num. 15: 35v.; 1 Kon. 21: 10; 13; Hand. 7: 58). Nadat de getuigen de opperklederen afgelegd (Hand. 7: 58) en de misdadiger de handen opgelegd hadden ten teken, dat zij de schuld op hem laadden, wierpen zij het eerst de stenen (Lev . 24: 14; Num. 15: 36; Deut. 13: 9; 17: 7; 22: 21).

Volgens de Talmoed werd de schuldige zover ontkleed als de welvoeglijkheid toeliet, stootte daarna de eerste getuige hem van een tamelijk hoog schavot naar beneden (dechijjah), wierp de tweede getuige een steen op zijn hart, waarop dan de stenen van het volk volgden. Enige Rabbijnen beweren, dat de misdadiger voor de executie in een staat van bedwelming gebracht word door een bittere, met wierook gemengde wijn.

Het Nieuwe Testament schrijft de steniging als executiemiddel niet voor. Wel moeten onverbeterlijke bozen uit de gemeenschap van gelovigen worden weggedaan. De apostel Paulus zegt:

1Co 5:9 Ik heb u in de brief geschreven, dat u geen omgang moet hebben met hoereerders; 1Co 5:10 niet in het algemeen met de hoereerders van deze wereld, of de hebzuchtigen en rovers, of afgodendienaars, want dan zou u wel de wereld moeten uitgaan. 1Co 5:11 Maar nu heb ik u geschreven, dat als iemand die broeder genoemd wordt, een hoereerder is, of een hebzuchtige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard of rover, u met hem geen omgang moet hebben, dat u met zo iemand zelfs niet moet eten. 1Co 5:12 Want wat heb ik hen die buiten zijn te oordelen? Oordeelt u niet hen die binnen zijn? 1Co 5:13 Maar hen die buiten zijn, zal God oordelen. Doet de boze uit uw midden weg. (TELOS)

Het oordelen en wegdoen was een gezamenlijke taak van de gemeente (1 Cor. 5:2v), zoals onder de Wet de steniging door het hele volk (of alle inwoners van een stad) werd uitgevoerd. Het wegdoen is het buitensluiten en het verbreken van de gemeenschap (excommunicatie). Het doel van deze  zwaarste en laatste tuchtmaatregel is tweeledig: het bewaren van de reinheid van de gemeente en het bevorderen van de bekering van de boze.

Gevallen

Op het offeren van kinderen aan de afgod Molech stond de straf der steniging. Bij zo’n offer liet men liet men de kinderen door het vuur gaan, ze werden met vuur verbrand.

Le 18:21 U mag niemand uit uw nageslacht overgeven om aan de Molech geofferd te worden. De Naam van uw God mag u niet ontheiligen. Ik ben de HEERE. (HSV)

De dader moest gestenigd worden.

Le 20:1 De HEERE sprak tot Mozes: Le 20:2 U moet vervolgens tegen de Israëlieten zeggen: Iedereen uit de Israëlieten en uit de vreemdelingen die in Israël verblijven, die [iemand] uit zijn nageslacht aan de Molech overgegeven heeft, moet zeker gedood worden: de bevolking van het land moet hem met stenen stenigen. (HSV)

Hadoram, die over de herendienst aan koning Rehebeam ging, werd gestenigd door opstandige Israëlieten.

2Kr 10:18 Toen stuurde koning Rehabeam Hadoram, die over de herendienst ging. Maar de Israëlieten stenigden hem met stenen, zodat hij stierf. Koning Rehabeam had echter de moed om op de wagen te klimmen om naar Jeruzalem te vluchten. (HSV)

Bij de Heer Jezus werd een overspeelster gebracht, met de vraag of zij gestenigd moest worden.

Joh 8:3 En de schriftgeleerden en de farizeeen brachten bij Hem een vrouw, op overspel betrapt. En zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot Hem: Joh 8:4 Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel. Joh 8:5 Nu heeft Mozes ons in de wet geboden zulke vrouwen te stenigen; U dan, wat zegt U? Joh 8:6 En dit zeiden zij om Hem te verzoeken, opdat zij Hem konden aanklagen. Maar Jezus bukte neer en schreef met zijn vinger op de grond. Joh 8:7 En toen zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op en zei tot hen: Wie van u zonder zonde is, laat die het eerst een steen op haar werpen. Joh 8:8 En opnieuw bukte Hij neer en schreef op de grond. Joh 8:9 Maar toen zij dit hoorden, gingen zij weg, een voor een, te beginnen bij de oudsten tot de laatsten toe; en Hij werd alleen gelaten, en de vrouw die in het midden stond. Joh 8:10 En Jezus richtte Zich op en zei tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld? Joh 8:11 En zij zei: Niemand, Heer. En Jezus zei tot haar: Ik veroordeel u ook niet; ga heen, zondig voortaan niet meer. (TELOS)

Bij twee gelegenheden dreigde de Heer Jezus gestenigd te worden.

Joh 8:58 Jezus zei tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: voor Abraham werd, ben Ik. Joh 8:59 Zij namen dan stenen op om ze op Hem te werpen. Maar Jezus verborg Zich en ging uit de tempel. (TELOS

Joh 10:30 Ik en de Vader zijn een. Joh 10:31 De Joden namen opnieuw stenen op om Hem te stenigen. Joh 10:32 Jezus antwoordde hun: Vele goede werken heb Ik u getoond van mijn Vader; om welk van die werken stenigt u Mij? Joh 10:33 De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk stenigen wij u, maar om lastering en omdat U die een mens bent, Uzelf God maakt. (TELOS)

Steniging van Stefanus

Stefanus werd gestenigd, buiten de stad.

Hnd 7:58 en zij wierpen hem de stad uit en stenigden hem. En de getuigen legden hun kleren af aan de voeten van een jongeman, Saulus geheten. Hnd 7:59 En zij stenigden Stefanus, die de Heer aanriep en zei: Heer Jezus, ontvang mijn geest. (TELOS)

De apostel Paulus overleefde een steniging.

Hnd 14:19  Er kwamen echter Joden van Antiochie en Iconium, en zij overreedden de menigten, stenigden Paulus en sleepten hem buiten de stad in de mening dat hij dood was. (TELOS)

Overig

De Misjna - een onderdeel van de Talmoed, de latere Joodse uitlegging van de Wet - beperkt de toepassing van de doodstraf door steniging, en stelt de doodstraf op het vervloeken van ouders, op ontucht tussen een zoon en een stiefmoeder, een vader en een schoondochter, op sodomie en op vermenging met dieren (Lev . 20: 9; 11-13; 15 v.). Zij beweert, dat de steniging alleen dan bedoeld is, als de formule gebruikt wordt: „hun bloed is op hen" (Lev . 20, 27), welke beperking echter alleen berust op de verklaring, die latere Schriftgeleerden van de Wet gaven. In het bijzonder moest volgens de Wet van Mozes echtbreuk worden gestraft met steniging en niet met worgen, zoals de Talmoed wil. Vgl. Lev. 20: 10; Deut. 22: 21; 24; Ez. 16:40; 23: 47; Joh . 8: 5.

Het Romeinse recht kende de steniging niet, al werd zij nu en dan in de provincies op de Joden voltrokken, terwijl de Macedoniers, Spanjaarden en Perzen ze daarentegen wel toegepast hebben.

In sommige moslimlanden waar de Islamitische wetgeving geldt, wordt de doodstraf van de steniging toegepast. De Koran echter schrijft deze vorm van doodstraf niet voor.

In Syrie en Arabië bestond het gebruik om op de graven van misdadigers en gehate vijanden een steenhoop op te richten ter waarschuwing en als teken van schande (vgl. Joz . 7, 26 . 8, 29 . 2 Sam . 18, 17). Dit gebruik zal wel voortgevloeid zijn uit de gewoonte van de steniging.

Bron

Ed. Rhiem, C.H. van Rhijn (red.), Bijbelsch woordenboek voor ontwikkelde lezers der Heilige Schriften, M-Z (Utrecht: Kemink & Zoon, z.j.) Hieruit is op 5 en 6 mei 2013 tekst genomen en verwerkt.