Tweede boek der Makkabeeën

Uit Christipedia

Het tweede boek der Makkabeeën of 2 Makkabeeën behelst geen vervolg van de geschiedenis die in het eerste boek der Makkabeeën is beschreven. Het bevat het verhaal van dezelfde gebeurtenissen, maar niet meer dan een klein gedeelte daarvan. De geschiedenis van het eerste boek wordt er wel enigszins hoger opgehaald, maar eindigt daarentegen al met de overwinning door Judas de Makkabeeër, op Nikanor behaald, en loopt dus niet verder dan tot het einde van het 7e hoofdstuk van het eerste boek.

De schrijver zelf bericht ons, dat hij geen oorspronkelijk werk levert, maar alleen een uittreksel en verkorting van een veel uitvoeriger geschrift van zekere Jason van Cyrene. Wie deze Jason geweest is, waar, of in welke tijd hij geleefd' heeft, is geheel onbekend. Men heeft zich ook vruchteloos vermoeid heeft met gissingen, aangaande de persoon of leeftijd van de schrijver, die ons deze verkorting van het oorspronkelijk werk heeft geleverd.

Zoveel is zeker, dat dit boek geen vertaling is uit het Hebreeuws, maar onmiddellijk in het Grieks geschreven, waarvoor de taal, en de veelal gezochte, gedwongen en gezwollen Alexandrijnse stijl ten waarborg verstrekt: het is blijkbaar het werk van een Egyptische Jood.

Uit welke bronnen Jason zijn geschiedenis geput heeft meldt hij ons niet; maar het is te vermoeden en te vrezen, dat die niet zeer zuiver zijn geweest, en dat overlevering en volksvertelling veel meer de grondslag van zijn verhalen hebben uitgemaakt, dan echte historische stukken en bescheiden.

Het eerste Boek der Makkabeeën heeft Jason voorzeker niet gekend; en waar hij daarvan afwijkt, of er zich in strijd mee bevindt, moet men hem doorgaans geloof weigeren; hetgeen echter niet verhindert, dat hij ons enige bijzonderheden kan bewaard hebben, die door de meer geloofwaardige schrijver van 2 Makkabeeën stilzwijgend zijn voorbijgegaan.

Vóór het werk van onze schrijver zijn, bij wijze van inleiding, twee brieven geplaatst, die door de Joden in Palestina geschreven aan hun geloofsgenoten in Egypte. De brieven strekken om hen uit te nodigen, dat zij het feest der tempelreiniging, in de maand Chisleu, voortaan vieren zouden. Hiermee nu verbindt onze schrijver zijn geschiedverhaal, opdat men weten zou wat er geweest was, eerst van de ontheiliging van de tempel, en daarna van de wederherstelling en inwijding daarvan, tot op die tijd toe waarin alle vrees voor verdere verstoring van de Joodse godsdienstoefening verdwenen was.

De schrijver begint zijn verhaal met het hogepriesterschap van Onias, en het leed hem berokkend door de vijandschap van zekere Simon, waarvan de ondernomen, maar wonderdadig verhinderde tempelroof van Heliodorus het gevolg was geweest. Voorts meldt de schrijver, hoe Onias door zijn broeder Jason schandelijk de voet gelicht en van het hogepriesterschap ontzet werd, hetgeen daarna Jason van zijn broeder Menelaüs op zijn beurt wedervoer; terwijl onder deze beiden, Jason en Menelaüs, de zeden van het volk geheel verpest werden, en tot de heidense afgoderij overhelden.

Hierop volgt het verhaal van de verwoestingen, plunderingen en moorden door Antiochus Epifanes (en op zijn bevel), binnen Jeruzalem aangericht, met hetgeen daartoe aanleiding gegeven, of tot voorwendsel verstrekt had. Daarna de vervolgingen om de godsdienst, door Antiochus aangericht, en het verhaal van de standvastigheid, waarmee velen liever de dood ondergingen, dan aan de vaderlijke wet ontrouw te worden: een heel hoofdstuk is aan de marteldood van een moeder met haar zeven zonen gewijd.

Van daar af begint de geschiedenis van de heldendaden van Judas de Makkabeeër. Deze zijn wat de hoofdzaken betreft, dezelfde als die in het 1e boek korter, maar zakelijker, ordelijker en duidelijker zijn beschreven.

Bron

J.H. van der Palm, De apocryfe boeken des Ouden Verbonds uitgegeven door J.H. van der Palm (Leiden: D. du Mortier en zoon, 1838) blz. 228-229. Tekst hieruit is op 23 dec. 2013 verwerkt.