Vlas

Uit Christipedia

Vlas is een plant uit de vlasfamilie (Linaceae). De Latijnse naam Linum usitatissimum betekent ‘het meest gebruikte linnen’. Met deze benaming erkenden botanisten het nut van het bescheiden gewas, dat al zo lang door de mens verbouwd wordt. Vlas levert de grondstof voor linnen.

Alle delen van de vlasplant kunnen gebruikt worden. Van de zaden maakt men olie voor kleuren, verven, cosmetica en vloerbedekkingen. Vlas is medisch van nut omdat de zaden vermalen kunnen worden tot een fijne bloem voor kompressen en omdat van de vezels draad voor het hechten van wonden kan worden gemaakt. De bijproducten van de linnenproductie worden verwerkt tot een pulpmassa waarvan men bankbiljetten en vezelplaat maakt. Maar primair is vlas natuurlijk bekend als de grondstof voor linnen.

Naar hun bloeikleur of zaadkleur maakt men onderscheid in blauwbloeiende en witbloeiende rassen, rassen met bruine zaden en rassen met gele zaden, vezelvlas en olievlas. Op grond van hun gebruik kan men de rassen indelen in vezelvlas en olievlas. Vezelvlas wordt al meer dan zesduizend jaar geteeld en gebruikt voor linnen, en olievlas wordt benut voor de productie van lijnzaadolie.

De eerste keer dat we het woord vlas (Hebr. pishteh of pishtah)[1] in de Bijbel tegenkomen is in Exodus 9:31. Het bloeiende vlas ondergaat daar het oordeel van de hagel, de zevende plaag die God over Egypte deed komen. In Exodus 9:31 en Jesaja 43:17 wordt hetzelfde Hebreeuwse woord pishtah in de betekenis van vlaspit gebruikt en gaat het om het terneergeslagen zijn. Ook in Jesaja 42:3 wordt dit woord gebruikt en gaat het erom dat de Knecht des Heren niet zal uitdoven wat kwijnt en terneergeslagen is.

Het iets anders gespelde Hebreeuwse woord pishteh wordt - als men de teksten vergelijkt - voor kledingstukken gebruikt (zie bijv. Lev. 13:47vv.; Deut. 22:11; Spr. 31:13; Jer. 13:1; Ezech. 40:3; 44:17vv.; Hos. 2:5vv.). We zien in deze teksten ook het vlas of het linnen als iets dat bederven kan. Het is afhankelijk wat iemand ermee doet.

Zaaien

De beste zaaiperiode voor vlas in onze streken is ongeveer op de honderdste dag van het jaar. Dat is rond 10-12 april. Als vezelvlas dicht bij elkaar wordt gezaaid, zullen de planten zich als het ware uitstrekken naar het licht van de zon. Zodoende worden de stengels lang en daarmee de vezels in de plant ook langer. Er zal hierdoor meer linnen uit de plant te winnen zijn. Wanneer het vlaszaad verder uit elkaar gezaaid wordt blijven de planten kleiner en wordt er meer zaad gevormd.

Groei en bloei

Na het zaaien heeft het vlaszaad ongeveer 100 uur nodig om te ontkiemen. En tussen het zaaien en de oogst in juli verstrijken amper 100 dagen. De plant is eind juni volgroeid en kleurt dan goudgeel. Daarna begint de bloei. Dit schouwspel duurt kort omdat elke vlasplant maar één dag bloeit. ’s Morgens vroeg gaan de bloempjes open en tegen de middag vallen de blaadjes alweer af. De bloei van het vlas duurt een paar weken. Elke morgen opnieuw is dan een lichtblauw golvende zee van bloempjes te zien.

We kunnen in de groei van het vlas de kortstondigheid van het aardse leven zien. Petrus sprak al over de kortstondigheid van de bloei in zijn aanhaling van Jesaja 40: “Alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem van het gras. Het gras verdort en de bloem valt af” (1 Petr. 1:24). “Gedenk, wat mijn levensduur is, tot welke nietigheid Gij alle mensenkinderen hebt geschapen” (Ps. 89:47).

Oogst

Als het vlas rijp is, zijn in plaats van de bloemen kleine zaadbolletjes aan de stengels gekomen. Het vlas is inmiddels bruin gekleurd.

Om het gewas maximaal te benutten wordt vezelvlas niet gemaaid, maar met wortel en al geoogst. Als het gemaaid zou worden, dan zou het onderste stukje van de stengel verloren gaan. Ook in dit laatste stukje stengel zitten vezels. Dit oogsten gebeurde vroeger met de hand. Tegenwoordig wordt dit gedaan door mechanische rooimachines, maar nog altijd worden de planten met wortel en al geoogst.

Vlas oogsten. Schilderij Emile Claus, 1904.

Na het oogsten wordt het vlas met roggestro in bossen bij elkaar gebonden. Als men bij het binden het vlas zelf zou gebruiken, zouden de zaadbollen van de stengels verloren kunnen gaan.

De bossen worden in hokken (kapellen) op het veld gezet om ze door de wind te laten drogen. Na enkele weken, afhankelijk van het weer, is het vlas droog genoeg. Het wordt op een kar geladen en op de boerderij in de schuur opgeslagen voor volgende bewerkingen. Zie verder artikel Linnen.

Vlaswieden in Vlaanderen. Schilderij van Emile Claus, 1887.

Bewerking

De eerste bewerking die het vlas nu moet ondergaan is het repelen. Hierbij wordt het in kleine bosjes door een grove kam getrokken. Bij deze bewerking vallen de droge zaadbollen van de stengel. Na het repelen worden de bossen opnieuw met roggestro gebonden.

Na het repelen worden de zaadbollen verzameld om gedorst te worden als het vlas ligt te rotten. Bij het dorsen wordt met een wan het kaf van het vlaszaad gescheiden. Het zaad wordt heel zorgvuldig bijeenverzameld. Een deel van het zaad wordt bewaard als zaaigoed voor het volgende jaar, de rest wordt later naar de olieslagmolen gebracht om er lijnolie van te maken. De schilletjes van de zaden die uit de oliemolen komen worden daarna samengeperst tot lijnkoeken, die dan weer aan het vee worden gevoerd. De opbrengst aan zaadbollen bedraagt ongeveer 20% van de totale vlasoogst = 120 kg. De helft (60 kg) bestaat uit zaad en de rest (60 kg) uit kaf. Vlaszaad bevat 37% olie.

In de Bijbel lezen we niet dat er uit vlaszaad olie werd gewonnen. We lezen ook niet over het gebruik ervan. In de Bijbel gaat het bij het vlas puur om het linnen dat eruit gewonnen wordt.

Meer informatie

  • Artikel Vlas op Wikipedia.nl
  • Zie ook artikel Linnen.

Bronnen

  • In dit artikel is, onder toestemming, tekst gebruikt uit: Jan Paul Spoor, Van vlas tot linnen, op OudeSporen.nl, 2009. De auteur maakt geestelijke toepassingen.

Voetnoten

  1. Vlas of linnen heet in het Hebreeuwse Oude Testament (1) ‘pishteh’ (Strongs nummer 06593), en heeft de betekenis van ‘verbrijzelen’, of (2) ‘pishtah’ (Strongs nummer 06594), dat maar drie keer voorkomt (Ex. 9:31; Jes. 42:3; 43:17).