Vroom

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Vroomheid)

Vroom betekent godsdienstig[1], met nadruk op Godsvreze, oprechtheid, stiptheid, flinkheid en dapperheid.

Vroom betekent oorspronkelijk: uitstekend, dapper. Van Dale (2000)[2] onderscheidt zes betekenissen, waarvan voor ons doel ‘godvrezend, religieus’ de belangrijkste is. Deze betekenis wordt in het taalgebruik soms beperkt tot ‘de godsdienstige praktijken ijverig beoefenend’. Gewestelijke (= streekgebonden) betekenissen zijn 'flink, kloek' en 'zachtzinnig'. Volgens Van Dale zijn de betekenissen ‘dapper’ en ‘deugdzaam’ verouderd. M.J. Koenen (1905)[3] geeft als de betekenis van 'vroom' op: ‘braaf, stipt in zijn godsdienstplichten’.

Het woord 'vroom' wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord (‘een vrome vrouw’, 'een vroom man’) en als bijwoord (‘vroom leven’).

Een editie van de Statenvertaling heeft als opschrift boven Psalm 15: 'Kenmerken van den vrome'.

Ps 15:1 Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? Ps 15:2 Die oprecht wandelt, en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; Ps 15:3 Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste; Ps 15:4 In wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft hij gezworen tot [zijn] schade, evenwel verandert hij niet; Ps 15:5 Die zijn geld niet geeft op woeker, en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid.

Er is overeenkomst en verschil met de begrippen deugdzaam en braaf. Het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908) beschrijft het (geringe) verschil: Deugdzaam is degene, die vele deugden bezit; braaf is degene, die zedelijke kracht heeft (oorspronkelijk: die kracht bezit in meer algemene zin) die derhalve bewustzijn heeft van zijn verplichting en op wie men zich dus verlaten kan. Vroom is hij die uitmunt in de betrachting van zijn verplichtingen jegens God; verder in het algemeen die godsdienstig is en vooral door zijn daden hiervan blijk geeft.

Verder is er overeenkomst met de begrippen godsdienstig, godvrezend, godvruchtig en godzalig. Godsdienstig is hij, die aan zijn godsdienst hecht, en zijn kerkelijke plichten niet verzuimt. Godvrezend en godvruchtig worden van hem gezegd, die in alles toont eerbied voor God en Gods geboden te hebben. Godzalig drukt hetzelfde uit, doch verbindt hiermee het zalig bewustzijn van Gode welgevallig te handelen; daardoor krijgt het ook de minder gunstige betekenis van vertoonmakend door grote godsdienstigheid. Ook vroom, eigenlijk uitstekend en verder braaf en godsdienstig, kan deze minder gunstige betekenis krijgen.

Vroom betekent in het Hebreeuws[4]: naar waarheid, ongeveinsdheid (Ps. 32 : 1), oprechtheid (Ps. 37 : 37; Job 1 : 7;Ps. 25 : 21). Zo komt het ook herhaaldelijk voor van God (Deut. 32 : 4, Ps. 92:6, 25:8). Voorts duidt het woord aan: die zich dapper betoont in de betrachting van zijn plicht.

Menselijke vroomheid

De vroomheid is geen uitsluitend Christelijk, veeleer een normaal menselijk verschijnsel. Niemand wordt als atheïst geboren. Er zijn geen mensen zonder hart of zonder geweten. De heidense vroomheid heeft een geheel ander karakter dan de godsvrucht van de Christen. Wel is er bij de Heidenen besef van verwantschap met God (Hand. 17 : 28), indruk van Gods hoogheid en majesteit; nooit echter komt het in de paganistise (= heidense) vroomheid tot de innige gemeenschap van het „Onze Vader, die in de hemelen is". Altijd slingert zij tussen pantheïsme of deïsme.

Christelijke vroomheid

Geloofsgehoorzaamheid brengt, dankzij de werking van de Heilige Geest, een verandering van het gehele leven. Christelijke vroomheid is Godsvertrouwen, Godsvreze, liefde tot God/Christus, niet alleen in gevoel en gedachte, maar ook in de neigingen der ziel, die in daden uitgaan.

Het genadeleven (leven uit genade van God) heeft, evenals het natuurlijke, wortel, takken, bloesems en vruchten. In de voldragen vrucht bereikt de plant haar bestemming. Zo nu is de vroomheid het meest kenmerkende van de godsdienst.

In de vroege Christenheid van de eerste eeuwen was een stille vroomheid. Lijden en belijden was haar werkzame kracht.

De kloostervroomheid sloot zich meer of minder streng van de wereld af.

De Reformatie, met name Calvijn, karakteriseert de Christen als een banierdrager van het Koninkrijk Gods, die in de wereld een plaats en eer vordert voor het Woord en het recht van God en Zijn Gezalfde (Efeze 6:11—14). Het geloof rust de Christen toe met dapperheid om alle gevaren kloekmoedig te bestrijden. Het weerstaat de duivel (Jac. 4 : 7) en overwint de wereld (1 Joh. 5 : 4). Jozef (Gen. 39), Daniël en de drie jongelingen (Dan. 3 en 6), Paulus (Hand. 20:24; 21:13; 2 Tim. 4:16 en 17) staan onder de helden der vroomheid vooraan.

Deze dapperheid van het geloof heeft haar grond in de belofte van God: „Ik ben met u".

Zij kan nooit worden gevonden in de natuurlijke mens. Wèl is ook hier menigmaal een stoutheid van geest om de grootste gevaren, zelfs de dood, moedig te trotseren. Maar deze heldenmoed vloeit voort uit natuurlijke motieven en betreft het aardse.

De Christelijke dapperheid daarentegen bloeit o p uit het leven der wedergeboorte en bedoelt de eer van God. Haar tegenstelling is goddeloosheid en vreesachtigheid, Openb. 21:8. Is de wereld stout om te zondigen, een Christen behoort stoutmoedig te zijn om de zonde te wederstaan, Fil. 4 : 13.

De Christelijke vroomheid is niet alleen dapper, maar ook nederig. Ootmoed en teerheid zijn de gezellinnen van haar kracht (2 Cor. 12 : 9 en 10).

Zonder deze vroomheid geen goed soldaat (krijgsknecht) van Christus. Zij moet worden betoond overal, waar de Christen de wereld, de zonde en de duivel op zijn weg en werk ontmoet. Een moeilijke taak, met name voor onze jonge mensen, in een tijd van ongeloof, verval en verloedering.

De Christelijke vroomheid heeft vele variaties (Roomse, Lutherse, Gereformeerde, Wederdopers, Piëtisme, Methodisme). Waarachtig christelijke vroomheid is gegrond op vertrouwen op Christus en vertrouwelijke omgang met Hem.

Onze tijd heeft een verschrompeld begrip van vroomheid: fijn godsdienstig, de godsdienstige plichten ijverig nakomend. ‘Plicht’ is een impopulair woord. ‘Vrijheid’ en ‘rechten’ vallen beter. Het begripselement ‘dapperheid’ (moed) is op de achtergrond geraakt.

Aan echt christelijke vroomheid heeft onze tijd boven alles behoefte, want nauwgezet en dapper leven met en voor Christus toont het leven van Christus. De Heer Jezus was stipt in zijn godsdienstige plichten, maar niet bekrompen. Hij toonde liefde en heldenmoed, getuige bijvoorbeeld zijn arrestatie in Gethsémané. Zijn omgang met God was vertrouwelijk; zijn geloof was groot, kinderlijk èn volwassen.

Christelijke vroomheid wekt echter vaak de weerzin van de moderne mensen op. De zieke mens toont hier meestal afkeer van het medicijn, dat hem kan redden. Anderzijds verbaast christelijke vroomheid, méér dan erkend wordt, de onderdrukkers en vervolgers (Hand. 4 : 13).

De christen neme daarom de vermaning van de apostel Paulus ter harte 1 Cor. 16:13; 1 Tim. 6 : 12, en trooste zich met de belofte van de Heer, Rom. 8 : 37, vgl. 8 : 31.

1Co 16:13 Waakt, staat vast in het geloof, weest mannelijk, weest sterk! 1Co 16:14 Laat alles bij u in liefde gebeuren. (Telos)

1Ti 6:12 Strijd de goede strijd van het geloof; grijp het eeuwige leven, waartoe je geroepen bent en de goede belijdenis hebt afgelegd voor vele getuigen. (Telos)

Ro 8:31 Wat zullen wij dan hierop zeggen? Als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn? (...) Ro 8:37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad. (Telos)

Bronnen

Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk (Kampen: Kok, 1925-1931) s.v. Vroomheid. Hieruit is op 16 mei 2015 tekst genomen en verwerkt.

Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908). Hiervan is op 16 mei 2015 tekst genomen en verwerkt.

Voetnoten

  1. Woordenboek Nederlands. Haarlem: Dutchbook, 2006.
  2. Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.
  3. M.J. Koenen, Beknopt handwoordenboek der nederlandsche taal. Groningen: J.B. Wolters, 1905.
  4. J.P. Tazelaar, 'Vroomheid', in: Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk (Kampen: Kok, 1925-1931) s.v. Goede-Vrijdag. Hieruit is op 23 juli 2012 tekst genomen en verwerkt.