Wijnstok

Uit Christipedia

De wijnstok (Latijnse naam: Vitis vinifera; Hebreeuws: gephen; Grieks: ampelos), wingerd of druivenboom is een houtachtige klimplant die in warme streken veel voorkomt. De vrucht van de wijnstok is de druif. In de Bijbel wordt de wijnstok genoemd in, onder andere, Gen. 9: 20; 40: 9; Deut. 7: 7-8; Psalm 80: 9-18; Joh. 15:1-8.

De wijnstok vertakt zich vlak boven de grond vertakt en groeit snel. De ranken kruipen over de bodem of klimmen omhoog.

Wijnstok

Er zijn vruchtbare en onvruchtbare ranken. De onvruchtbare ranken worden door de wijnboer met een snoeimes verwijderd om de groei van de vruchtbare ranken te bevorderen. Bij de oogst worden de druiven geplukt, uitgeperst en tot wijn verwerkt.

De wijnstok is afkomstig uit de heuvelachtige streek ten zuiden van de Kaspische Zee, uit Armenië en noordelijk Iran. Het was een van de eerste planten die gekweekt werden. Zij heeft zich een weg gebaand, overal waar de beschaving kwam.

Het volgende vers is uit een gedicht van J.J.L ten Kate[1]:

De loten van den slanken wijnstok stijgen
In t zonnetjen waar de open heuvels staan:
Hier ziet ge, jong en teêr, de ranken kronklen,
Ginds purperrood de volle druiven vonklen.

Het heilige land is beroemd om de hoeveelheid, de hoedanigheid en rijke opbrengst van zijn wijngaarden, vooral in het dal van Eskol (of "druiven"). Er is geen klimaat en geen grond die er beter voor geschikt zijn. In juni, juli en augustus werden in Israël de wijnstokken gesnoeid en opgebonden. De druiven werden zowel vers als gedroogd gegeten (rozijnen), maar ze werden het meest gebruikt om er wijn van te maken, de dagelijks drank.

In 2 Kon. 4: 39 is sprake van de wilde wijnstok. Letterlijk: “een wijnstok van een veld”.

2Kon 4:39 Toen ging er een uit in het veld, om moeskruiden te lezen, en hij vond een wilden wijnstok, en las daarvan, zijn kleed vol wilde kolokwinten, en kwam, en sneed ze in den moespot; want zij kenden ze niet. (SV)

2Kon 4:39 Een [van hen] ging naar het veld om groenten te plukken. Hij vond een wilde slingerplant en plukte daarvan wilde kolokwinten, zijn kleed vol. Hij kwam [terug] en sneed ze in stukken in de soeppot, hoewel zij niet wisten [wat het was]. (HSV)

De wilde wijnstok draagt kleine, zwarte, zure vruchten, die alleen voor azijn geschikt zijn. Hij groeit in het wild op de hagen of in de kreupelbossen van Israël. Misschien wordt echter een schadelijke plant en niet deze bedoeld. Luther vertaalt: “wilde ranken”; NBG51, Wilibrordvertaling 1995, Herziene Statenvertaling: “wilde slingerplant”; Naardense vertaling: “veld-wingerd”; Nieuwe Bijbelvertaling (2004): “wilde kruipplant”.

De wijnstok is een zinnebeeld van het gehele volk Israël. God zorgt voor Israël als een wijnbouwer die zijn wijnstok plant en de groei ervan met de nodige zorg omringt. Het volgende Schriftgedeelte spreekt van Israël als een wijnstok:

Ps 80:8 U hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, de heidenvolken verdreven en hém geplant. Ps 80:9 U hebt [een plaats] voor hem bereid en hem wortel doen schieten, zodat hij [heel] het land vulde. Ps 80:10 De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, zijn takken waren [als] machtige ceders. Ps 80:11 Hij breidde zijn ranken uit tot aan de zee, zijn jonge loten tot aan de rivier. Ps 80:12 Waarom hebt U een bres geslagen in zijn muren, zodat alle voorbijgangers op de weg hem leegplukken? Ps 80:13 Het zwijn uit het woud heeft hem losgewroet, het wild van het veld heeft hem afgegraasd. Ps 80:14 O God van de legermachten, keer toch terug; kijk [neer] uit de hemel en zie. Zie om naar deze wijnstok, Ps 80:15 de stam die Uw rechterhand geplant heeft, en dat om de Zoon, Die U voor Uzelf sterk gemaakt hebt. Ps 80:16 [De wijnstok] is met vuur verbrand, is afgekapt; [ Uw volk] komt om door de bestraffing van Uw aangezicht. Ps 80:17 Laat Uw hand rusten op de Man van Uw rechterhand, op de Mensenzoon, [Die] U voor Uzelf sterk gemaakt hebt. Ps 80:18 Dan zullen wij ons niet van U afkeren; behoud ons in het leven, dan zullen wij Uw Naam aanroepen. (HSV)

De wijnstok Israël breidde zich uit, ten tijde van David en Salomo, toen het rijk zijn grootste omvang had, van de Middellandse Zee tot aan de Rivier de Eufraat (Ps. 80:11).

De Heer Jezus noemt Zichzelf de ware wijnstok. Zijn Vader is de landman, de wijnbouwer. Zijn leerlingen zijn de ranken. De vrucht zijn de goede dingen die wij voortbrengen.

Joh 15:1 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. Joh 15:2 Elke rank in Mij die geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt. Joh 15:3 U bent al rein om het woord dat Ik tot u heb gesproken. Blijft in Mij, en Ik in u. Joh 15:4 Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf als zij niet in de wijnstok blijft, zo ook u niet, als u niet in Mij blijft. Joh 15:5 Ik ben de wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u helemaal niets doen. Joh 15:6 Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buitengeworpen als de rank en verdort; en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij verbranden. Joh 15:7 Als u in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, bidt alles wat u wilt en het zal u gebeuren. Joh 15:8 Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt, en u zult mijn discipelen zijn. (TELOS)

Meer informatie

J.P. van de Giessen, diverse artikelen over de wijnstok, op Bijbelaantekeningen.nl

Andrew Murray, De ware wijnstok; overdenkingen voor een maand over Johannes 15:1-16. Den Haag: Gazon uitgeverij. Pagina’s: 101.

Bronnen

Encyclopedie van de Bijbel. (c) 1978-1980 Lion Publishing, Kok Voorhoeve

Voor de eerste versie van dit lemma is in 2011 gebruik gemaakt van tekst uit: Bijbelsch Handboek en Concordantie, blz. 268. Rotterdam: J.M. Bredée, ca. 1892.

P.H.R. van Houwelingen, Een stek met vruchtbare uitlopers. Artikel, 2 pagina’s. Word-document op TUKampen.nl. Geraadpleegd op 5 mei 2011. Op 9 nov. 2020 was dit artikel daar niet meer te vinden.

Voetnoot

  1. Uit: De dichtwerken van J.J.L. ten Kate, vierde deel, blz. 360. Leiden: A.W. Sythoff, 1863.