Wilhelmus

Uit Christipedia

Het Wilhelmus is de naam van het Nederlandse volkslied. Het lied (in de combinatie van tekst èn muziek), rond 1570 ontstaan, is het oudste volkslied ter wereld. De vermoedelijke tekstschrijver is Filips van Marnix van Sint-Adegonde. In 1932 werd dit 'nieuw christelijk lied' het Nederlandse volkslied. Meestal wordt alleen het eerste couplet gezongen, soms het zesde. "In het Wilhelmus is een christen aan het woord die een sterk besef heeft van het burgerschap in twee vaderlanden het aardse en het hemelse vaderland."[1] Het is geschreven in de overtuiging dat de opstand tegen de Spaanse tirannie ook godsdienstig gewettigd is.

Een nieuw christelijk lied Titel van het lied

Eerste couplet
Wilhelmus van Nassouwe
ben ik, van Duitsen bloed,
den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een Prinse van Oranje
ben ik, vrij, onverveerd,
den Koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.




vrij = zonder enige twijfel

onverveerd = zonder vrees

Hispanje = Spanje

Tweede couplet
In Godes vrees te leven
heb ik altijd betracht,
daarom ben ik verdreven,
om land, om luid gebracht.
Maar God zal mij regeren
als een goed instrument,
dat ik zal wederkeren
in mijnen regiment.

In Godes vrees = in de vreze Gods, met (gezonde) vrees, eerbied, ontzag voor God

regiment = bestuursfunctie

Derde couplet
Lijdt u, mijn onderzaten
die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,
al zijt gij nu bezwaard.
Die vroom begeert te leven,
bidt God nacht ende dag,
dat Hij mij kracht zal geven,
dat ik u helpen mag.

lijdt = weest geduldig

onderzaten = onderdanen

Vierde couplet
Lijf en goed al te samen
heb ik u niet verschoond,
mijn broeders hoog van namen
hebben 't u ook vertoond:
Graaf Adolf is gebleven
in Friesland in den slag,
zijn ziel in 't eeuwig leven
verwacht den jongsten dag.

verschoond = gespaard

Adolf: broer van Oranje, gesneuveld 1568

jongste dag = dag van de opstanding en het oordeel door God

Vijfde couplet
Edel en hooggeboren,
van keizerlijken stam,
een vorst des rijks verkoren,
als een vroom christenman,
voor Godes woord geprezen,
heb ik, vrij onversaagd,
als een held zonder vrezen
mijn edel bloed gewaagd.

     


     

vrij onversaagd = zeer moedig

Zesde couplet
Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God mijn Heer,
op U zo wil ik bouwen,
Verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
uw dienaar t'aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.

betrouwen = vertrouwen  

Zevende couplet
Van al die mij bezwaren
en mijn vervolgers zijn,
mijn God, wil doch bewaren
den trouwen dienaar dijn,
dat zij mij niet verrassen
in hunnen bozen moed,
hun handen niet en wassen
in mijn onschuldig bloed.

       

dijn = jouw. In de 16e en 17e eeuw sprak men God aan met je en jij, zoals de Duitsers nog doen met 'Du' en de Engelsen met 'You'.

Achtste couplet
Als David moeste vluchten
voor Sauel den tiran,
zo heb ik moeten zuchten
als menig edelman.
Maar God heeft hem verheven,
verlost uit alder nood,
een koninkrijk gegeven
in Israël zeer groot.

       

Negende couplet
Na 't zuur zal ik ontvangen
van God mijn Heer dat zoet,
daarna zo doet verlangen
mijn vorstelijk gemoed:
dat is, dat ik mag sterven
met eren in dat veld,
een eeuwig rijk verwerven
als een getrouwen held.

       

Tiende couplet
Niet doet mij meer erbarmen
in mijnen wederspoed
dan dat men ziet verarmen
des Konings landen goed.
Dat u de Spanjaards krenken,
o edel Neerland zoet,
als ik daaraan gedenke,
mijn edel hart dat bloedt.

Niet = Niets

Wederspoed = tegenspoed

Elfde couplet
Als een prins opgezeten
met mijner heires-kracht,
van den tiran vermeten
heb ik den slag verwacht,
die, bij Maastricht begraven,
bevreesde mijn geweld;
mijn ruiters zag men draven
zeer moedig door dat veld.

opgezeten = te paard gezeten

heires-kracht = leger-kracht

tiran vermeten = slechte tiran

Twaalfde couplet
Zo het den wil des Heren
op dien tijd had geweest,
had ik geern willen keren
van u dit zwaar tempeest.
Maar de Heer van hierboven,
die alle ding regeert,
die men altijd moet loven,
en heeft het niet begeerd.


tempeest = ramp, kwelling

Dertiende couplet
Zeer christlijk was gedreven
mijn prinselijk gemoed,
standvastig is gebleven
mijn hart in tegenspoed.
Den Heer heb ik gebeden
uit mijnes harten grond,
dat Hij mijn zaak wil redden,
mijn onschuld maken kond.

christlijk: oorspronkelijk "prinselijk"
kond = bekend

Veertiende couplet
Oorlof, mijn arme schapen
die zijt in groten nood,
uw herder zal niet slapen,
al zijt gij nu verstrooid.
Tot God wilt u begeven,
zijn heilzaam woord neemt aan,
als vrome christen leven,-
't zal hier haast zijn gedaan.

oorlof = vaarwel (einde van het gedicht nadert)

Vijftiende couplet
Voor God wil ik belijden
en zijner groten macht,
dat ik tot genen tijden
den Koning heb veracht,
dan dat ik God den Heere,
der hoogsten Majesteit,
heb moeten obediëren
in der gerechtigheid.

tot genen tijden = nooit

dan dat = maar dat

Obediëren = gehoorzamen

Het Wilhelmus gezongen door Bill van Dijk:


Meer informatie

Bronnen

Voetnoot

  1. Aldus Theo H. van Doorn, in: Het Wilhelmus; analyse van de inhoud, de structuur en de boodschap, artikel op Cubra.nl