Zerubbabel

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Zorobabel)

Zerubbabel of, naar de Griekse schrijfwijze Zorobabel, was de leider van de eerste groep Joodse ballingen die uit het rijk van Babel terugkeerden.

De eigennaam ‘Zerubbabel’ komt 21x in het Oude Testament voor, is wellicht samengetrokken uit ‘Zerua-Babel’ en betekent ‘gezaaid in Babylon’[1], ‘in Babel voortgebracht’, geboren’[2], van het werkwoord Zaroa = zaaien, voortbrengen. In het Hebreeuws ligt de klemtoon op de laatste lettergreep: Zerubbabel.

Geslachtslijn
Jojakim
 
 
 
 
 
 
Jechonia
 
 
 
 
 
 
Assir
 
 
 
 
 
 
Sealthiël
 
Pedaja
 
 
 
 
 
 
Zerubbabel
 
 
 
 
 
Mesullam
Hananja
Selomith
Hasuba
Ohel
Berechja
Hasadja
Jusabhesed

Hij was de zoon van Pedaja en waarschijnlijk op grond van leviraats- en erfrecht de zoon van de Seálthiël (Neh. 12:1; Hag. 1:14; 2;2), de zoon van Assir (1 Kron. 3:17), de zoon van koning Jechonia. Sealthiël stierf waarschijnlijk zonder mannelijke nakomelingen, met achterlating van zijn vrouw als weduwe. Na Sealthiël’s dood had zijn broeder Pedaja de leviraatsplicht vervuld en in de echt met zijn schoonzuster Zerubbabel verwekt. Volgens het erfrecht gold Zerubbabel als zoon van Sealthiël en plantte als hij diens erfgenaam diens geslacht voort. Volgens dit erfrecht is in de Schriftplaatsen bij Haggaï en Ezra, zowel als in het geslachtregister bij Mattheüs Zerubbabel als zoon van Sealthiël genoemd[3].

Zerubbabel kreeg acht kinderen: zeven zonen en een dochter.

1Kr 3:19 De zonen van Pedaja waren Zerubbabel en Simeï. De zonen van Zerubbabel waren Mesullam en Hananja, en Selomith was hun zuster. 1Kr 3:20 En vervolgens Hasuba, Ohel, Berechja, Hasadja, Jusabhesed, vijf zonen. (HSV)

Zerubbabel was derhalve een achterkleinkind van koning Jechonia van Juda en daarmee een afstammeling van David. Hij heette wegens zijn koninklijke afkomst ‘vorst van Juda’ (Hag. 1:14, 2:2, 22).

Hij begeleidde als landvoogd van de Perzische koning Kores of Cyrus in het jaar 538 vóór Chr. de terugkerende Joodse ballingen naar hun vaderland.

Hij was bij zijn geloofsgenoten zeer bemind, en vele aanzienlijke en rijke families, alsook de Hogepriester Jozua, gingen gewillig met hem, Ezra 2: 2; 3: 2; Hagg. 1: 1.

Het woord van God kwam tot hem door de profeet Haggaï, die het volk aanzette tot voortzetting van de tempelbouw.

Hag 1:1 In het tweede jaar van den koning Darius, in de zesde maand, op den eersten dag der maand, geschiedde het woord des HEEREN, door den dienst van Haggai, den profeet, tot Zerubbabel, den zoon van Seálthiël, den vorst van Juda, en tot Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester, … (SV)

Zerubbabel maakte zich zeer verdienstelijk. God noemt hem 'Mijn knecht' (Hag. 2:24). God schonk hem een bijzondere belofte:

Hag 2:20 Het woord van de HEERE kwam voor de tweede keer tot Haggaï, op de vierentwintigste van de maand: Hag 2:21 (2:22) Zeg tegen Zerubbabel, de landvoogd van Juda: Ik zal doen beven de hemel en de aarde. Hag 2:22 (2:23) Ik zal de troon van de koninkrijken omverwerpen en de kracht van de koninkrijken van de heidenvolken wegvagen. Ik zal de wagen met zijn berijder omverwerpen; de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van zijn broeder. Hag 2:23 (2:24) Op die dag, spreekt de HEERE van de legermachten, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealthiël, Mijn dienaar, nemen, spreekt de HEERE. Ik zal u maken tot een zegelring, want u heb Ik verkozen, spreekt de HEERE van de legermachten. Hag 2:23 (2:24) Op die dag, spreekt de HEERE van de legermachten, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealthiël, Mijn dienaar, nemen, spreekt de HEERE. Ik zal u maken tot een zegelring, want u heb Ik verkozen, spreekt de HEERE van de legermachten.  (HSV)

Zerubbabel, de vorst van Judah, schijnt hier het type van de toekomstige koning uit het Davidische koningshuis te zijn: onze Heer en Heiland Jezus Christus, die op de troon van zijn vader David zal zitten, of 'de vorst' waarvan de profeet Ezechiël spreekt.

Dezelfde als Sesbazar?

Sommigen vereenzelvigen de landvoogd Zerubbabel met de eveneens in het boek Ezra genoemde landvoogd Sesbazar, anderen onderscheiden hen. Zie Sesbazar voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Bronnen

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Zeubbabel' is op 23 aug.2014 verwerkt.

S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Zerubbabel. Hieruit is op 23 aug. 2014 tekst genomen en verwerkt.

Voetnoten

  1. Aldus Hebreeuws-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.
  2. S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Zerubbabel. Van Ronkel was destijds hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëdigd vertaler.
  3. Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op 1 Kron. 3:17 door Keil. Tekst hiervan is verwerkt.